Over ‘Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld’ van David Van Reybrouck

Weinig mensen in Nederland zullen niet hebben meegekregen dat David Van Reybrouck een boek over de dekolonisatie van Indonesië heeft geschreven. Overal werd zijn boek ‘Revolusi’ – Revolutie dus, maar dan in Indonesisch – aangekondigd, het werd besproken in de media en de auteur werd geïnterviewd.

Er is een boek verschenen

Daar bovenop zond de NPO (nvdr: Nederlandse Publieke Omroep) een driedelige documentaire uit ‘Revolutie in Indonesië’ waarin Van Reybrouck werd gevolgd op zijn zoektocht naar de laatste getuigen van de dekolonisatie van Indonesië.

En wie hier niet genoeg aan had, kon op de website van de NPO (https://www.npostart.nl/revolutie-in-indonesie/VPWON_1285527) nog terecht voor een bonus. Vijf korte filmpjes waarin Van Reybrouck met getuigen, een activist en zijn redacteur praat. En een zesde filmpje waarin een Indonesische veterane vertelt zonder dat ze door Van Reybrouck wordt geïnterviewd.

Dat is ook het enige filmpje waarin hij geen uitgebreide weerspiegeling geeft over zijn gedachten over de geschiedenis. De reacties op de documentaire waren voorspelbaar. Op sociale media werd hem naar aanleiding van de documentaire verweten de Indonesische revolutie te verheerlijken en geen of in ieder geval onvoldoende aandacht te hebben voor wat Indonesiërs Indische Nederlanders hadden aangedaan.

Op een van de kritieken, die van Pia van der Molen, reageerde Van Reybrouck (https://www.facebook.com/groups/Indiemilitairen/permalink/1784296935060422) door te stellen dat hij in zijn boek wel degelijk op die zaken ingaat en dat hij niet verantwoordelijk was voor de documentaire. Die ging over ‘the making of’, hij maakte een boek, Djoeke Veeninga en Marlou van den Berge de documentaire. Hij moest op zijn boek worden afgerekend, vond hij. Op zich had hij natuurlijk gelijk: hij was niet de documentairemaker. Maar het was wel een zwak verweer. Als je overduidelijk de dragende persoon en verteller in een documentaire bent, die bovendien gaat over jouw zoektocht en jouw weerspiegelingen bevat, kun je je niet zomaar verschuilen achter het feit dat jij niet de documentairemaker was.

Zoektocht

Maar goed, laten we het hebben over ‘Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld’, zoals het boek volledig heet. Een dikke pil van 637 pagina’s; inclusief register, notenapparaat en een zinvol bibliografisch essay.

Van Reybrouck werkte er vijf jaar aan en reisde ervoor naar Indonesië, Japan, Nederland en Nepal. Op zoek naar getuigen. Al vanaf het begin van zijn zoektocht stelde hij de vraag of hij als Belg de geschiedenis van de dekolonisatie van de Nederlandse kolonie moest schrijven. Om vervolgens te concluderen dat dat oké was omdat hij een ander verhaal kon vertellen en omdat het ook wereldgeschiedenis, dus ook zijn geschiedenis was. Daar heeft hij mij helemaal aan zijn zijde. Ik doe onderzoek naar de Indonesische geschiedenis, de dekolonisatie en de gevolgen daarvan in Nederland en in Indonesië, de postkoloniale migratie, maar ook de postkoloniale herinnering.

En vaak, als ik een goede studie lees die door een niet-Nederlander, eigenlijk moet ik zeggen niet-witte Nederlander, geschreven is, ontdek ik nieuwe perspectieven en zie ik beperkingen in de bestaande literatuur. Soms kantelt daardoor een beeld, soms gaat het om nuance of het ontdekken van een verborgen of weggedrukte stem.

En ja, natuurlijk is de dekolonisatie van Indonesië, maar ook wat daaraan voorafging en op volgde wereldgeschiedenis, dus ook Van Reybroucks geschiedenis. Zoals ook slavernij de geschiedenis is waar wij allemaal mee te maken hebben en de dekolonisatie van Afrikaanse landen ook mijn geschiedenis is, ongeacht of ze door Frankrijk, België of Portugal waren gekoloniseerd.

De ‘the proof of the pudding is in the eating’ zeggen de Engelsen: heeft Van Reybrouck een ander verhaal kunnen vertellen? Kwam hij met nieuwe inzichten? Het moet toch niet voor niets zijn geweest dat hij de halve wereld rondreisde op zoek naar getuigen, die moeten hem toch nieuwe inzichten hebben opgeleverd?

Voordat we op die cruciale vragen ingaan, eerst voor de lezer iets meer over de inhoud van het boek. Het is zoals gezegd een dikke pil, maar zeker zeer leesbaar.

Van Reybrouck is een verhalenverteller. Hij weet met schijnbaar simpele verbeeldingen een complexe geschiedenis over te brengen. Waarom gingen de Nederlanders bijvoorbeeld op zoek naar specerijen in de Indonesische archipel? Eenvoudig omdat dat goedkoper kon als de Nederlanders ze zelf gingen halen en zo allerlei handelaren omzeilden (p.36).

Op eenzelfde eenvoudige manier legt hij de koloniale hiërarchie uit: met bovenaan de Europeanen en onderaan de Indonesiërs, door de samenleving te vergelijken met de onderverdeling van klassen (dekken) op een pakketboot. De luxe passagiers zijn de Europeanen, de Indonesiërs verbleven benedendeks (p.79).

En Van Reybrouck heeft een enthousiasmerende manier van vertellen. Veel is ‘ongelooflijk’, ‘prachtig’ en ‘bijzonder’. Niet alleen wat in de geschiedenis plaatsvond, maar ook wat Van Reybrouck meemaakt op zijn zoektocht. Het geeft de lezer het gevoel deelgenoot te zijn van die ongelooflijke reis van de auteur.

Inhoud

Het is ondoenlijk hier een samenvatting te geven van het boek. Maar het is wel zinvol om kort aan de hand van de inhoudsopgave de lijn van het boek te schetsen. Om de context te schetsen, behandelt hij in zijn eerste hoofdstuk de periode ver voor de kolonisatie. Om vervolgens de Nederlandse koloniale expansie – tot 1914, want toen had Nederland het gebied dat nu Indonesië is onder haar gezag gebracht – als een puzzel te beschrijven.

In het derde hoofdstuk beschrijft hij de verhoudingen in de koloniale samenleving aan de hand van de pakketboot. Het hoofdstuk daarna bespreekt hij de opkomst van antikoloniale en nationalistische bewegingen tot de jaren dertig. Hoofdstuk vijf heet ‘stilte’ en verwijst naar de storm die vanaf eind 1941 over de Indonesische archipel zal gaan razen als Japan het land bezet en de Nederlandse koloniale macht opzijschuift.

De Japanse invasie en achtergronden daarvan bespreekt Van Reybrouck in het zesde hoofdstuk. Hoofdstuk zeven bespreekt 1942, het eerste jaar van de Japanse bezetting, waarin de repressie groeit. De daaropvolgende ‘Japanse jaren’, 1943 en 1944, staan in het teken van verdere uitbuiting, honger en groeiende ontevredenheid onder Indonesiërs vormen hoofdstuk acht.

In hoofdstuk negen begint dan eindelijk de ‘Revolusi’ op 17 augustus 1945 als climax na de capitulatie van Japan twee dagen eerder. Het volgende hoofdstuk ‘Vrij! Van! Alles!’ gaat over de laatste maanden van 1945 als de Britten proberen het gezag van de Japanners over te nemen, maar geconfronteerd worden met zeer gemotiveerde Indonesische jongeren en nationalisten die daar niets van willen weten.

Van Reybrouck legt in het begin van dit hoofdstuk uit dat hij ervoor kiest om de ‘kluwen van gebeurtenissen’ te ontwarren door faseringen aan te brengen op basis van wie ‘politiek de bovenhand’ had (p.291). Daarom wordt het grootste deel van 1946 dat in hoofdstuk elf wordt besproken het ‘Britse jaar’. De Britten waarvan de eerste – Brits Indische – troepen aan land gaan, dwingen de Nederlanders tot een eerste overeenkomst met de Republiek Indonesië gericht op het oprichten van een federaal staatsverband. Dit betekende een de facto erkenning van de republiek en het was duidelijk dat rekolonisatie van de baan was.

Eind 1946 tot juli 1947 is in hoofdstuk twaalf het Nederlandse jaar. In wezen verkloot Nederland de uitslag van de onderhandelingen en ze eindigen hun jaar met een massale militaire actie om economische belangen zeker te stellen. Dan gaan in hoofdstuk dertien de Amerikanen de boventoon voeren, tot december 1948 steunen zij de Nederlanders.

Maar als Nederland in december 1948 door middel van een tweede massale militaire actie probeert haar politieke tegenstander, de Republiek Indonesië, uit te schakelen, is het einde zoek. Amerika steunt Nederland niet langer, maar speelt het spel via de Verenigde Naties, waardoor hoofdstuk veertien dus het jaar van de VN is geworden. Die eindigt met de onderhandelingen richting soevereiniteitsoverdracht aan de Verenigde Staten van Indonesië op 27 december 1949.

In het laatste hoofdstuk, nummer vijftien, bespreekt Van Reybrouck hoe, niet naar ieders tevredenheid, al binnen een jaar het federale stelsel afbreekt en een eenheidsstaat ontstaat. Om vervolgens de rol van de jonge Indonesische republiek, en vooral van zijn leider Soekarno, in opkomende nieuwe bewegingen van nieuwe gedekoloniseerde staten te beschrijven. Er was hoop op verandering. Maar helaas, terugkijken met een getuige, bleken de verwachtingen van toen niet uitgekomen.

Monument ter herdenking van een massamoord door Nederlandse koloniale militairen in Makassar, Indonesië (foto: VRT).

Een nieuw verhaal?

Komen we eindelijk bij de vraag of Van Reybrouck (als niet-Nederlander) een nieuw verhaal heeft verteld of nieuwe accenten heeft gelegd? Een ding is zeker: door zijn toegankelijke schrijfstijl zal zijn verhaal een groot Nederlands publiek bereiken. Vermoedelijk zal menig lezer zich weliswaar na het omslaan van de laatste pagina even het gevoel hebben van desoriëntatie, alsof een grote golf je in de branding heeft overvallen en omgegooid.

De hoeveelheid informatie, vergezichten en kleine anekdotes die in de ruim 500 inhoudelijke pagina’s over de lezer is uitgestort, moeten even bezinken. De meeste lezers zullen, als ze daarvoor open stonden (wat in Nederland vanwege de gevoeligheid van het onderwerp niet altijd het geval is), dingen hebben gelezen die hij of zij nog niet wisten. En dat is pure winst.

Maar was het een nieuw verhaal? Helaas. Voor degenen die zich al langer met deze geschiedenis bezighielden, levert ‘Revolusi’ geen nieuwe inzichten of informatie op. De betekenis van de diplomatie was bekend. Los van veel herinneringspublicaties van oud-militairen keek men in Nederland lange tijd liever naar de politieke en diplomatieke ontwikkelingen dan naar de militaire.

Dat paste beter in het beeld dat Nederland gedwongen was tot een soevereiniteitsoverdracht door met name Amerika.

Ook de schuivende posities van de Nederlandse overheid, politici en militairen waren bekend. Op zich is het niet vreemd dat er geen nieuw verhaal is gekomen. Het grootste deel van de geschiedbeschrijving in ‘Revolusi’ is gebaseerd op bestaande bronnen, zoals Van Reybrouck ook in zijn bibliografische essay laat zien.

Ook de keuze om de ‘kluwen van gebeurtenissen te ontwarren’ door te kijken naar de politieke hoofdrolspelers belemmerde een nieuw verhaal. Het had een uitdaging geweest als Van Reybrouck had geprobeerd om een ordenend principe voor zijn verhaal te zoeken dat meer zou aansluiten bij de Indonesische ervaring, het boek heet immers ook ‘Revolusi’. Dat had interessante en echt nieuwe discussies kunnen opleveren.

Een aantal van mijn Indonesische collega-wetenschappers wil bijvoorbeeld niet spreken over ‘Revolusi’. Een revolutie is volgens hen immers gericht op het omverwerpen van een macht, en welke macht moesten zij omverwerpen, stellen zij. Het ging om de verdediging van een genomen vrijheid en niet om een omverwerping.

De fluctuerende grenzen van de Republiek Indonesië had zelfs als ordening gebruikt kunnen worden. In het museum Vredenburg in Yogyakarta (tijdens de strijd de hoofdstad van de Republiek Indonesië), is een mooie display met kaarten van het territorium van de Republiek Indonesië: optimistisch beginnende met heel voormalig Nederlands-Indië, langzaam krimpend als gevolg van de Nederlandse militaire acties en overeenkomsten, tot dat de Republiek slechts de omgeving van Yogyakarta omvatte om na 1949 weer te gloriëren over de gehele archipel, uitgezonderd Nederlands-Nieuw-Guinea. Ook op basis van die kaartindeling hadden de verhalen over diplomatie en verschuivende Nederlandse politiek kunnen worden opgehangen. De keuze voor de internationale politiek als kapstok was misschien wel de minst confronterende, het spaarde de geit en de kool. Jammer.  

Binnenplaats van Fort Vredenburg in Yogyakarta (foto: Fridus Steijlen, maart 2019).

Getuigen en oral history

Een handelskenmerk van Van Reybrouck is dat hij probeert ‘de laatste getuigen’ die er nog zijn, te spreken, om van hen te horen hoe het is gegaan. Met grote regelmaat worden ze in het boek sprekend opgevoerd of vertelt Van Reybrouck over een ontmoeting. Zeker in de publiciteit rond het boek, zoals de documentaire, is het een van de unique sellingpoints.

Hij heeft er niet voor gekozen de bestaande grote interviewcollecties in Nederland en Indonesië te raadplegen, maar zelf op zoek te gaan. Wat hebben hun getuigenissen opgeleverd, meer dan dat ze Van Reybrouck in staat hebben gesteld zijn geschiedvertelling een adem van persoonlijkheid mee te geven? Uit eigen onderzoekservaring weet ik dat het ingewikkeld is, maar vooral ook hoe verrijkend oral history kan zijn.

Van Reybrouck gebruikt de persoonlijke getuigenissen op verschillende manieren. Om te beginnen als stijlfiguur om je het gevoel te geven dat je slechts één handdruk van de ‘echte’ geschiedenis verwijderd bent. Maar eigenlijk kom je dan vooral dichter bij de geschiedverteller die beschrijft hoe het huis van zijn gesprekspartner eruitzag, wat ze aten en hoe moeilijk het was om er te komen.

In de antropologie noemen we dit vignetten om de lezer invoelend te maken voor ons onderzoeksveld en de mensen die we spraken. Maar te veel gaat tegen je werken, zeker als ze niets kunnen bijdragen aan het verhaal omdat ze bijvoorbeeld niet eens in Indonesië zijn geweest, zoals enkele Japanse en Nepalese gesprekspartners, of als ze het vooral van horen zeggen hebben.

Een reenactment van de aanval op door Nederland bezet Yogyakarta door Indonesische troepen in maart 1949 (foto: Fridus Steijlen, maart 2019)

Soms gebruikt Van Reybrouck een geïnterviewde om van thema te veranderen. Zoals de herinnering van iemand aan een ontmoeting met Gandhi (p.414), de anekdote komt uit de lucht vallen en leidt nergens naar.

Of een ‘uitstapje’ met herinneringen van de dochter van de schilder Affandi over het presidentiële paleis en de schilderkunst van haar vader (p.229 e.v.). Maar die werken vooral als een secuur in het verhaal om even te verzetten en weer met iets anders door te gaan. Anders, en iets dichter bij echte oral history komt Van Reybrouck als hij ervaringen die hem zijn verteld, gebruikt als illustraties van schaarste tijdens de Japanse periode (p.245-246), dan komen ineens 16 geïnterviewden langs, of over de mobilisatie van jongeren voor de strijd direct na de proclamatie (p.314-316) met verwijzingen naar 10 geïnterviewden. Maar dat is vooral ondersteunend voor het lopende verhaal.

Soms lijken de getuigenissen alleen de functie te hebben om te zeggen dat geschiedenis ook iets met mensen te maken heeft. Analoog aan zijn eerdere boek ‘Congo’, waar Van Reybrouck een getuige ontdekt die de hele koloniale tijd had meegemaakt, had hij nu contact met Pratomo.

Pratomo woonde in Nederland, hij had niet in Indonesië gevochten, maar zat daarvoor in het Nederlandse verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarna steunde hij zoals alle Indonesische studenten in Nederland de Indonesische onafhankelijkheid. Pratomo woonde nog in Nederland, ver weg in de polder zelfs en Van Reybrouck at poffertjes met hem. Pratomo was geboren in 1914. “Dat was mooi. Hij was niet alleen de oudste getuige die ik nog kon spreken, hij bleek ook nog eens geboren in het jaar dat het koloniale rijk voltooid werd”, schreef Van Reybrouck over hem (p.41). Dat is ’ongelooflijk’, maar zegt natuurlijk alleen dat de ‘vervolmaking’ van het Nederlandse koloniale rijk net iets langer dan een honderdjarig leven geleden was. Maar daarover kon hij uiteraard niets meer vertellen.

De getuigen die Van Reybrouck in Indonesië, Nepal, Japan en Nederland sprak, waren – is mijn lezing van hun rol – vooral gesprekspartners in zijn zoektocht naar hoe de geschiedenis te begrijpen en te duiden. Om, in andere woorden, zelf dichter bij de al beschreven geschiedenis te komen, daar een gevoel bij te krijgen.

Zoals rechercheurs soms tot de beste inzichten komen als ze de plaats van delict bezoeken. Dan ‘ruiken’ ze de daders en de slachtoffers. En eerlijk is eerlijk, het heeft gewerkt. Ook al is het verhaal voor kenners niet nieuw en geeft het geen nieuwe inzichten, ‘Revolusi’ vertelt het grote verhaal door zijn stijl voor een groot publiek en is daarmee een aanwinst voor de boekenkast over de dekolonisatie van Indonesië. En het laat voldoende ruimte voor nog wat titels.

Vanuit Indonesisch perspectief of over wat er aan militair geweld plaatsvond. Maar ook over hoe verschillend de situatie in Oost-Indonesië was, waar het Nederlandse koloniale gezag al terugkeerde rond de tijd dat de proclamatie plaats vond, vergeleken met Java en Sumatra.

Fridus Steijlen

David Van Reybrouck, ‘Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld’, Amsterdam, De Bezige Bij, 2020, 637 p, ISBN 9789403183404

Fridus Steijlen is hoogleraar Molukse migratie en cultuur in comparatief perspectief aan de Vrije Universiteit Amsterdam, senior onderzoeker aan het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde in Leiden (KITLV). Hij is betrokken bij het grootschalige meerjarenonderzoek naar het Nederlandse militair geweld in Indonesië in de periode 1945-1949 dat momenteel wordt uitgevoerd door KITLV, NIOD en NIMH.

Dit vind je misschien ook leuk...

We use cookies to personalise content and ads, to provide social media features and to analyse our traffic. We also share information about your use of our site with our social media, advertising and analytics partners. View more
Accept