“Als herinneringen aan mijn tijd als vredeswaarnemer in Ramallah weer heel tastbaar worden”
Israëli’s en Palestijnen werden in mei 2021 geconfronteerd met de hevigste beschietingen sinds de Gaza-oorlog van 2014. Honderden raketten werden afgevuurd op Israël. Israël voerde op zijn beurt luchtaanvallen uit op Gaza. Het werd bovendien ook erg onrustig in de verschillende Israëlische steden met Arabische bewoners. Het begon met de uitzetting van Palestijnen uit hun huizen in Sjeikh Jarrah, een wijk in Oost-Jeruzalem. Dat veroorzaakte onrust in de buurt van de Al-Aqsamoskee, waarop de Israëlische politie met traangas de moskee binnenviel. Het ontketende ongeziene kettingreacties.
Er is – zo horen we nu – een volledig gebrek aan perspectief. Maar dat zegden we ook al twintig jaar geleden, toen men in 2002 begon met de bouw van een metershoge muur rond (en in) het Palestijns gebied.
We vroegen aan Helena ter Ellen, die nu in Colombia actief is in het moeilijke verzoeningsproces, maar destijds voor United Civilians for Peace (UCP) in het Palestijnse Ramallah vertoefde, hoe de huidige ontwikkelingen op haar inwerken. Onze vraag roept bij haar de herinneringen op aan het drie weken durende beleg van Ramallah in april 2002.
Uitzichtloze situatie
Als CIMIC me vraagt een bijdrage te leveren in verband met de afschuwelijke gebeurtenissen in Palestina/Israël, voel ik aarzeling: ook Colombia waar ik nu sinds ruim twee jaar woon en werk, staat al weken ‘in brand’, ook hier is de woede groot vanwege een uitzichtloze situatie die al decennialang, nee, eeuwenlang duurt. Ik zal er in een volgende brief over vertellen.
Maar als ik er iets langer over nadenk, voel ik juist dat vanwege het geweld in het Midden-Oosten, mijn herinneringen van mijn tijd als vredeswaarnemer in Ramallah, weer heel tastbaar worden … juist omdat ook hier in Bogota de helikopters ‘s nachts overvliegen en het geluid van de ambulances maar al te vaak de nachtrust verstoort.
Ik slaap onrustig de laatste weken en voel veel pijn voor onze wereld, voor onze getraumatiseerde, gebroken mensheid, voor politieke leiders die maar al te vaak weer dezelfde uitgeholde strategieën van onderdrukking en geweld naar boven halen, als antwoord op de roep naar vrijheid en waardigheid. Allemaal lijken ze gegijzeld in de waanzin van de haat en de polarisatie.
Herinneringen beleg van Ramallah 2002
De herinneringen die bovenkomen als ik de beelden van de bombardementen in Gaza bekijk op het nieuws (ik zet het geluid altijd uit) zijn die van het drie weken durende beleg van Ramallah in april 2002. Ik woonde toen samen met mijn collega Johan, een Groningse boer met een groot gevoel voor rechtvaardigheid, op de begane grond in een huis met een Palestijnse familie boven ons.
De citroenboom kwam bijna mijn kamer binnen, en in de prachtige tuin floten de vogeltjes altijd dat het een lieve lust was, bezetting of geen bezetting.
De bewuste avond dat de stad ineens omsingeld werd door honderden Israëlische tanks zal ik nooit vergeten. Palestijnse vrienden waarschuwden ons dat we dekking moesten zoeken – in de verte hoorden we al explosies. Binnen de kortste keren verhuisden we met wat matrassen, computer met lange kabel voor een internetverbinding en wat water naar de kelder. Ook het Palestijnse gezin (opa, oma, ouders en vier kinderen) zocht hier veiligheid.
Het was een uiterst zenuwslopende situatie, want we woonden op 200m van een vluchtelingenkamp, en die waren meestal doelwit van bombardementen en huiszoekingen naar ‘terroristen’.
Een goede Amerikaanse vriend en vredesactivist die deze weken net bij mij op bezoek was – en die al jarenlang hoopte dat ik zijn liefde zou beantwoorden – herinnert me nog altijd met veel humor aan deze nachten, waarin we noodgedwongen matrassen moesten delen in de kleine kelderruimte “I needed a tank to get you into my bed!”. Ik was heel erg blij met zijn geruststellende aanwezigheid, maar van een romance is ‘t nooit gekomen…
Verslag vanuit de kelder
Drie weken lang deed ik vanuit de kelder – dankzij internet – verslag van de gebeurtenissen in Ramallah, op de bijna vierkante meter. Interviews met Nederlandse, Belgische, Engelse en Franse radio. Omdat ik geen Palestijnse vrouw in nood was, maar een Nederlandse vrouw die een ‘risicovolle missie’ had ondernomen, was ik interessant nieuws.
Bitter maar waar… ik probeerde er gebruik van te maken om de vernederende en uitzichtloze situatie van de Israëlische bezetting van Palestina onder de aandacht te brengen. Ik vertelde dat we af en toe kruipend naar boven gingen om wat eten te halen – op de daken waren snipers die op alles wat bewoog konden schieten. Dus niet rechtop voor je ramen verschijnen.
Ik vertelde over het enorme dilemma toen een vluchteling onderdak kwam zoeken bij ons, omdat het leger hem op de hielen zat – en hoe moedig het Palestijnse gezin was om zich over hem te ontfermen omdat ze wisten dat hij geen gewapend verzet pleegde.
In Nederland, waar de basis was van United Civilians for Peace (UCP), werd aangedrongen op onze evacuatie naar Jeruzalem, maar wij wilden onze mensen niet in de steek laten – waarom moesten zij wel volhouden en wij niet? Was dit niet de reden dat we er ook waren, ervaren wat de Palestijnen meemaken en erover vertellen?
Ondertussen bleven de bombardementen ‘s nachts doorgaan, soms dichtbij, soms ver weg. Het ging me niet in de koude kleren zitten. Uiteindelijk konden we de druk vanuit ons ‘hoofdkwartier’ in Utrecht niet langer weerstaan en werden we via een efficiënte operatie door de Nederlandse ambassade de stad uitgeloodst (dat kan als je een Nederlands paspoort hebt, niet als je Palestijn bent).
Het enige wat we konden doen vanuit Oost-Jeruzalem, was onze Palestijnse mensen in Ramallah blijven bellen en hen een hart onder de riem steken. Machteloos voelde ik me, maar: “Helena, jouw telefoontjes helpen mij om niet heel het Westen te haten!”, zei mijn Palestijnse vriendin Myriam.
Ik las al die weken mijn geliefde Etty Hillesum – die mij diep in mijn hart de moed had gegeven om naar het Midden-Oosten te vertrekken in 2001. In mei 2002 konden we terugkeren naar Ramallah, waar mensen te midden van alle puin, hun huizen alweer aan het opbouwen waren.
Toen ik bij ons huis aankwam, kon ik mijn ogen niet geloven. De tuin was één zee van bloeiende, geurende rozen. Alsof er niets gebeurd was. De tranen stroomden me over de wangen en ik dacht aan wat Etty op 12 juli 1942 in haar dagboek had geschreven en haar onverwoestbare vertrouwen in God, in het leven…:
“De jasmijn achter mijn huis is nu helemaal verwoest door regens en stormen der laatste dagen, haar witte bloesems drijven verstrooid in de modderige zwarte plassen op het lage dak der garage. Maar ergens in mij bloeit de jasmijn ongestoord verder, net zo uitbundig en teder, als ze altijd gebloeid heeft. En ze verspreidt haar geuren rond de woning, waar jij huist, mijn God. Je ziet, ik zorg goed voor je. Ik breng je niet alleen mijn tranen en bange vermoedens, ik breng je op deze stormachtige, grauwe zondagochtend zelfs geurende jasmijn…”
– citaat uit ‘Het verstoorde leven’, Etty Hillesum (1942)
Helena ter Ellen
Bogotá, Colombia, 20 mei 2021