Navid Kermani: “Wat ik leerde toen ik mijn vader waste”
Navid Kermani is voor mij geen onbekende schrijver. Ik ontmoette hem – fictief – voor het eerst in zijn boek ‘Ungläubiges Staunen, über das Christentum’, vertaald als ‘Goddelijke kunst’. Daarin vertelt hij in een hoofdstuk uitgebreid over zijn ontmoeting met Paolo D’all Oglio in Mar Musa. Nadien ontmoette ik in Cori (Italië) een compagnon de route van Paolo, zuster Frederike, die bevriend is met Navid Kermani en vol lof en respect over hem sprak. Zelf leerde ik Paolo (indirect) kennen door Barabara Mertens, met wie ik samen het ‘testament’ van Paolo, ‘Amoureux de l’Islam, croyant en Jésus’ vertaalde. Er is dus een merkwaardig spoor, een lijntje: Paolo, Navid, Frederike, Barbara, en mezelf.
Kermani is schrijver, journalist, publicist, oriëntalist en hoogleraar. Hij belicht in zijn werk vooral de grenservaringen van de mens tegenover de dood, het alledaagse leven en de religies. In zijn wetenschappelijk werk behandelt hij vooral de Koran en de islamitische mystiek.
In 2015 kreeg hij de Vredesprijs van de Duitse Boekhandel. In september 2024 krijgt de schrijver de Thomas Mann-prijs voor zijn laatste boek ‘Das Alphabet bis S’.
Ik was ontroerd toen ik plots de toespraak van Navid Kermani naar aanleiding van een solidariteitsconcert in het Berliner Ensemble van 4 juni te lezen kreeg in Die Zeit van 6 juni. Het thema ‘Iedereen is Iemand’ was – toeval of niet – hetzelfde thema dat Christine Gruwez behandelde in het CIMIC@deZondvloedcafé van 29 april: de waardigheid van de mens.
Die waardigheid schudde Kermani wakker toen hij het dode lichaam van zijn vader mocht wassen.
Hier volgt zijn toespraak in het Berliner Ensemble
“75 jaar geleden heeft Duitsland de waardigheid van de mens aan het begin van de Duitse grondwet geplaatst als een waarde en een opdracht. Waardigheid is een zeldzaam woord. Juristen hebben het moeilijk om het te definiëren. Het is nauwelijks – zoals dat gaat met alle grote woorden zoals liefde, ziel, God – abstract te begrijpen, maar wel in de ervaring, dus noodzakelijkerwijs persoonlijk en individueel.”
“Wat waardigheid betekent, werd me pas duidelijk toen ik als vijftigjarige het lijk van mijn vader waste. Voor mij lag daar dit nutteloos geworden, een naar ontbinding riekende lichaam, een bundel van huid, tong, tanden, haren, pupillen, en daarin alle organen dood, de aders leeg, het gebeente nog intact, maar het geliefde hart onherroepelijk stil.”
“En ik stond in deze ruimte, die volledig voor zijn functie was ingericht, witte tegels op de vloer en aan de wanden, een metalen brancard in het midden, de deur, de wastafel, de aflegplank ook uit metaal, een tuinslang, een plastic emmer, naakte neonlampen, geen venster, geen decor, nergens iets moois, want het mooie heeft bij een dode immers geen zin.”
“Alleen de begrafenisondernemer, een Libanees, die af te lezen naar zijn stijl, zijn schoenen, zijn stoppelbaard geen voorname of ontwikkelde man was, droeg mijn broer en mezelf behoedzaam op, neen werkelijk liefdevol, om mijn vader een laatste maal te wassen.”
“Waarom eigenlijk? Waarvoor diende die zorgvuldigheid waarmee we elke teen en elke ruimte ertussen schoon maakten? De oren, de neusgaten, zelfs de tanden waarvoor de ondernemer een tandenborstel tevoorschijn haalde, de nagels die hij nog eens bijknipte. Waarom nog de shampoo waarmee hij de haren waste die niet meer zouden groeien.”
“Waartoe de discretie waarmee hij het doek over de schaamstreek optilde om ook de geslachtsdelen schoon te maken en met dezelfde zorgvuldigheid de billen, waarom wendde hij daarbij de blik af, hoewel mijn vader in het ziekenhuis toch dagelijks aan de blikken en ellendigste situaties was blootgesteld? Waarom wreef de ondernemer het lichaam van mijn vader van kop tot teen in met olie van de Libanonberg die al in de Bijbel wordt vermeld?”
“En waarom nog het gebed dat de begrafenisondernemer mompelde, bijna zong, en wij met hem, terwijl we met ons drieën vader ophieven en hem in het pelgrimsgewaad wikkelden dat al in de kist uitgespreid lag? Er was in dat alles geen nut, geen definieerbare nuttigheid. Mijn vader had er toch niets aan en wij ook niet als nadien de kist sowieso zou worden gesloten, vader bovendien vandaag nog zou worden begraven en vanaf morgen zijn lijk door wormen zou worden opgegeten.”
“Ik had zoveel angst voor het wassen gehad. Maar uiteindelijk bleek het van alle rituelen, handelingen, woorden en liederen die de rouw moeten opvangen, het troostrijkste van allemaal. ‘Nooit heb ik sterker ervaren dat de mens waardigheid bezit. Ja, waardigheid, zelfs als hij na zijn dood zo vriendelijk en respectvol bejegend wordt‘, schreef ik in mijn laatste boek.”
“Het onderscheidt ons van de dieren dat we het lichaam ook eren als het nutteloos en onaangenaam is geworden. Dat we ons überhaupt geestelijk voeden met wat helemaal geen gebruikswaarde heeft, met muziek, poëzie, schoonheid, liefde, het offer, de feesten, de gedenkdagen. Dat we zelfs onze doden oppoetsen voor we ze begraven, dat we er afscheid van nemen en ze gedenken.”
“Dieren kennen geen begrafenissen, en ‘waardig’, het attribuut waarop men in samenhang met de begrafenisviering meest hoopt, dat ‘waardig’ is afgeleid van de waardig-heid, die als waarde en opdracht aan het begin van onze grondwet staat. Als de mens zelfs in de dood iemand is, zal hij het ook tijdens het leven zijn.”
“Het ultieme tegendeel van waardigheid werd niet ver van deze schouwburg gepland (nvdr: De Endlösung tijdens de Wannsee-conferentie in januari 1942). In de concentratiekampen werd het menselijk lichaam gereduceerd tot zijn nuttigheid. Men nam van de gevangenen niet alleen alles af wat materiële waarde had nadat men eerst al alle bezittingen had afgepakt: hun tassen, hun kleding, vooral hun sieraden, hun geld.”
“Zelfs hun naam mochten ze niet behouden. Alsof ze nuttige beesten waren – en dat waren ze ook in de ogen van de nationaalsocialisten, als nuttig vee werd hen bij aankomst in het KZ een gewoon getal op de huid gebrand.”
“En als hun lichaam voor niets meer diende, als het zwak en arbeidsonbekwaam geworden was, werden ze zelfs niet eens neergeschoten, of zoals een vlieg neergeslagen, want dat zou nog inspanning gevraagd hebben, in de gaskamers werden de Joden door een druk op de knop uitgeveegd. Maar vóór de lijken als afval in de oven werden geworpen, sloeg men hen de gouden tanden uit de mond met hamers en tangen. Het was alsof de nazi’s de ergste vloek van de Joden wilden vervullen: geen van jullie zal herdacht worden. Ze zouden niemand zijn.”
“De industriële vernietiging van Joden, Sinti en Roma, geesteszieken, en gehandicapten, homo’s en tegenstanders is en blijft de incarnatie van wat voor de mens onwaardig is. Tegen deze achtergrond heeft de Bondsrepubliek Duitsland de waardigheid bij het begin van de grondwet geplaatst.”
“Daarbij hebben de daders niet alleen de menselijkheid van de slachtoffers afgenomen, die in de kampen en op de weg naar de gaskamers veelal hun dapperheid, hun edelmoedigheid – voor zover erover getuigd is – bewezen: neen, de daders, de Duitsers, hebben hun eigen mens-zijn opgegeven.”
“Natuurlijk is de Shoa niet de enige genocide die op aarde heeft plaatsgevonden, ook niet de enige Duitse genocide. Mensen werden afgeslacht, steden met de grond gelijkgemaakt, landstreken verwoest zover het geheugen reikt. Waar mijn voorvaderen vandaan komen, in Isfahan (Iran), hebben de Mongoolse veroveraars in 1383 een berg tot stand gebracht met 70.000 afgehakte hoofden.”
“Toen ik kort na de terugtocht van de Russen voor het mortuarium van het Oekraïense Boetsja stond, kon ik aan de gezichten van de artsen zien hoe pijnlijk het is om lijken te identificeren als er zoveel zijn. En net ook in deze dagen dreigt in Soedan een nieuwe genocide tegen de zwart-Afrikaanse bevolking in Darfur, uitgevoerd door de militie van dezelfde generaal Daglo, wie de EU betaald heeft om vluchtelingen tegen te houden. Ofschoon hij al voor de eerste genocide in Darfur verantwoordelijk was geweest. Met waardigheid neemt ons geliefde Europa het ook niet zo nauw als het om Afrikanen of Aziaten gaat.”
“Wat de Shoa bijzonder maakt, is zoals bekend niet zozeer het aantal slachtoffers, maar wel de industrialisering van het doden. Maar au fond vergrijpt elkeen zich aan de menselijke waardigheid die een ander kwelt, voeding en veiligheid ontzegt, of een moord begaat.”
“Alleen al het feit dat iemand uitsluitend als lid van een collectief, als Jood, als Arabier, als kleurling, als migrant wordt gezien, is een negatie van diens individualiteit. Daarom is racisme, antisemitisme, vijandigheid tegenover christenen, moslims, homo’s geen vijandschap tegenover deze of gene. Racisme is vijandigheid tegenover de mens.”
“In de oorlog, in alle oorlogen, gebeurt het bijzonder makkelijk en dikwijls dat de vijand niet meer als een individu wordt gezien, hoewel dat van oudsher in tegenspraak is met de soldateneer. In de moderne oorlogen wordt de menswaardigheid zelfs systematisch gekwetst omdat de soldaten niet meer oog in oog staan met elkaar, maar beschikken over geweren, pantsers, kanonnen, waardoor ze de stervenden zelfs geen blik gunnen.”
“Moderne legers beschikken over bommen, raketten, drones, lasers die de dood vanop honderden, duizenden kilometers kunnen lanceren. Niet weinig staten beschikken over atoomwapens, biologische en chemische wapens die niet meer als enig doel hebben de individuen te raken, maar een hele gemeenschap.”
“Daarom is het in het industriële tijdperk, waarin het doden zo makkelijk, zo anoniem geworden is des te dringender dat legers zich aan regels houden en burgers beschermen. Daarom is het een grote, zelfs baanbrekende verworvenheid van de mensheid dat overtredingen tegen het oorlogsrecht en internationaal recht vandaag waar ook ter wereld door gerechtshoven kunnen worden onderzocht en vervolgd.”
“Niet de waardigheid van Duitsers is onaantastbaar en moet worden beschermd, zegt onze eigen grondwet, niet de waardigheid van deze of gene, niet alleen de waardigheid van onszelf. Het gaat over de waardigheid van elke afzonderlijke mens.”
“Of het nu gaat over haar of hem die op 7 oktober werd vermoord, verkracht, mishandeld, versleept tijdens het bloedbad van Hamas. Of het hem of haar betreft die sinds zeven maanden als vee door Gaza werd gedreven, uitgehongerd, of gebombardeerd in zones die als veilig golden of in het kamp Sde Teiman (nvdr: geheime gevangenis in de Negevwoestijn) zonder proces werd gevangengehouden of gefolterd.”
“De gegijzelden moeten vrijkomen. De oorlog moet stoppen. Elke dag telt, elk uur telt, waarbij onschuldigen sterven zonder dat men ze kan begraven. Israël heeft een recht om te bestaan, Palestina heeft een recht om te bestaan. Wie misdaden heeft gepleegd, moet voor een gerecht verschijnen en zeker als het misdaden zijn tegen de menselijkheid.”
“En van alle staten is Duitsland het slechtst geplaatst om de internationale rechtspraak in vraag te stellen die door de wereldgemeenschap werd gecreëerd naar aanleiding van Duitse misdaden.”
(vertaling en samenvatting uit het Duits door Marc Colpaert)
Lees verder (inhoud juni 2024)