Ernst Bloch: ‘Verzet en Vrede’ (deel 1)
Vandaag de dag is het woord ‘hoop’ niet meer uit de lucht. Iedereen kan het gebruiken of invullen zoals hij of zij dat wil. Het woord eist in elk geval een plaats op. Er wordt ook geflirt met het getal 80. 80 jaar vrede na een halve eeuw oorlog. En wij gedenken, ‘hoopvol’. Wie nu 80 is, heeft die Europese vrede meegemaakt, de oorlogen net niet. Maar over welke vrede hebben we het, en waar vonden intussen de vele ‘andere’ bloedige en dodelijke oorlogen plaats, waarvan de meesten onder ons geen weet hebben?
De Duitse studenten van mei’68 betoogden tegen de Vietnamoorlog en lagen wakker van de onverwerkte (eigen) oorlogstrauma’s. Ze betoogden, interpelleerden de professoren, en pleegden verzet. Een toenmalige peetvader van het denken over hoop, verzet, vrede en pacifisme was voor hen de joodse filosoof en professor Ernst Bloch.
Bloch was allesbehalve een orthodoxe jood en nog minder een orthodoxe marxist. Zijn filosofie is ontstaan uit een merkwaardige verbinding van joodse wijsheid en (neo)marxistische dialectiek. De ‘godsdiensten van de exodus’, jodendom en christendom – atheïstisch geïnterpreteerd – spelen een grote rol.
Hij werd geboren in 1885, was afkomstig uit Ludwigshafen en had zelf een moeilijk parcours afgelegd. In München en Würzburg studeerde hij in zijn jonge jaren filosofie en werd bevriend met Georg Lukacs, de Heidelberger Kreis en Max Weber.
Bloch ervaarde de Eerste Wereldoorlog als een ‘veroveringsoorlog’ en vluchtte als pacifist naar Zwitserland. In 1920 keert hij terug naar Berlijn en houdt contact met filosofen en kunstenaars zoals Theodor Adorno, Bertolt Brecht, Kurt Weill en Otto Klemperer.
Na Hitlers aantreden wordt hij in 1933 verbannen naar Zwitserland en vertrekt na 1938 naar de VS, waar zijn hoofdwerk Das Prinzip Hoffnung ontstaat.
Meteen na de Tweede Wereldoorlog keert hij terug naar het deel van Duitsland dat bezet werd door de Sovjet-Unie en de DDR zou worden. Daar verbleef hij tussen 1948 en 1961 en werd professor filosofie in Leipzig.

Na de Hongaarse opstand in 1956 was Bloch het oneens met de SED (Socialistische Eenheidspartij van de DDR) en sprak hij ook over ‘de verdere ontwikkeling van het marxisme na Marx’.
Marx was voor hem geen eindstation. Dat maakte hem tot persona nog grata in de DDR. Na de bouw van de Berlijnse Muur en een reis naar het Westen in 1961, keerde hij niet meer naar de DDR terug. Hij werd dan op zijn 76ste gastprofessor in Tübingen en steunde studenten zoals Rudi Dutschke.
In 1967 – hij is dan 82 – krijgt hij de Friedenspreis des Deutschen Buchhandels. Naar aanleiding van die prijs houdt hij een beroemde toespraak over ‘Widerstand und Friede’.
Is er een verschil tussen strijd en oorlog? Wat verstaan we onder vrede? Wat betekent rust? Wat zijn onze kortetermijn- en langetermijndoelen? Waarin bestaat de hoop en wat is de vrees?
Bloch hanteert een zeer eigen, soms moeilijke, maar wel indringende taal. Van de toespraak verschijnt bij Suhrkamp Verlag in 1968 een uitgave met de gedrukte versie samen met de gesproken versie die regelmatig afwijkt van de gedrukte en die laatste ook nader toelicht.
Hier volgt het eerste deel van de – door Bloch geredigeerde – gesproken versie die we grotendeels voor de Nieuwsbrieflezer uit het Duits hebben vertaald.
Marc Colpaert

Redevoering van Ernst Bloch naar aanleiding van de ‘Friedenspreis des Deutschen Buchhandels’ in de Frankfurter Paulskirche in 1967
Het is bekend dat leren er niet alleen is voor het onderwijs of voor de wetenschap, maar ook voor het zogenaamde leven in onze tijd, reeds met de bittere bijsmaak van het overleven, in onze donkere tijd waarin alles kriskras door elkaar beweegt, met hoopvolle verwachtingen en duisternis zonder weerga.
Een aarde die zich in een bijzonder moeilijke en een geweldig diepgaande verandering bevindt; tegelijkertijd met een groot gevaar die de uitspraak van Hölderlin “Waar het gevaar is, groeit ook dat wat redt”, doet kantelen. Wij zien dat waar het reddende is, ook het gevaar toeneemt, en precies door datgene wat redt.
Ik wil iets zeggen over het thema van vandaag: ‘Verzet en Vrede’.
Vrede en ‘kerkhofvrede’
Vrede. Het was mij niet helemaal duidelijk – ik zeg niet dat ik me er niet goed bij voelde – wat met die zachte uitdrukking over een niet zo zachte natuur of denkwijze zou kunnen worden gezegd “zonder er in de algemene nevel met de algemene staaf door te gaan”, zoals Hegel ooit schreef.
Wat betekent een filosoferen over hoop, een filosoferen dat van strijd houdt (en dat ook nodig heeft) over vrede? Daarvoor moet eerst duidelijk worden wat er niet bij hoort, wat niet bij de echte vrede hoort.
Het is bij alle grote ‘vredesvrienden’ altijd de vraag geweest om af te grenzen en te onderscheiden. Het ‘Traktat zum ewigen Frieden, Entwurf zum ewigen Frieden’ van Kant heeft beslissende centrale uitspraken en reeds in de eerste zinnen is er al een afgrenzing van het woord ‘kerkhofvrede’.
Laat mij dus beginnen met de vanzelfsprekende waarneming: alleen maar zacht zijn, betekent niet goed zijn.
Zacht zijn is niet per se goed zijn
De vele zwakkelingen die we hebben, zijn nog niet vredevol. Ze zijn het alleen in de goedkope, slechte betekenis van het woord, ze zijn het namelijk veel te makkelijk.
Nochtans, als kleine kinderen lieten ze zich niet doen: ze verzetten zich ertegen dat men zich afvraagt wat er met ons aan de hand is. Maar later kwamen, na tien opstanden duizend oorlogen, en de slachtoffers leven braaf.
Daarnaast overal die vele schijnheiligen, ze zeggen niet ‘zo’ en zeggen niet ‘zo’, zodat men nadien niet kan vertellen dat ze ‘zo en zo’ zouden gezegd hebben. Die zijn er ook, en ze gedragen zich bijzonder vredevol, de stillen in het land, maar ze zijn laffer en meer verscholen.
En dan, toen ze vanachter de oven naar voren werden geroepen, kwamen er niet alleen honden tevoorschijn, zoals wij het allemaal hebben kunnen ervaren, maar ook echte nationaalsocialisten.
Uit de stille muffigheid kwam er iets heel anders, toen werd het plots dodelijk luidruchtig. Dat was een waarschuwing. Waardoor het duidelijk wordt: zo hebben we niet met de vrede gewed; zo niet, wanneer men alleen maar inzet op kalme wind.

Latent geweld en de heersende laag
Evenmin – hoewel in een andere toon – klopt het bij de andere telkens heersende laag, die zich niet moest verschuilen zolang ze zich rustig, bijzonder vredelievend, maar altijd meer als zuiver defensief uitgaf.
Zo ook bij de politie: heel graag een lieveling van het publiek, een goede vader van het vlot lopend verkeer. Maar als het hard tegen hard gaat, worden uitsluitend de niet zo rechtse mensen, dus de linkse lieden, die zich schijnen te verzetten, anders behandeld.
Dit latent geweld (Gewalt), die er aan de heersende zijde was, kon meteen zeer actueel worden. Het zijn vanzelfsprekend steeds de anderen die begonnen waren; bij de overheid, in de staat zelf, is er geen geweld. Gewelddadigheid begint eerst bij diegenen die zich tegen een echte of vermeende ongerechtigheid demonstratief verzetten. Zij zijn dan de schuldigen.
Melanchton, Müntzer en Luther
Dat is de oude leer die al door Philipp Melanchton (1497-1560) tegen Thomas Müntzer (1490-1525) tijdens de Duitse Bauernkrieg (1524-1525) werd gebruikt, en in zich het slechte geweten bevat: “huichelarij is een tol van de ondeugd aan de deugd”, zoals een verlicht denker van de 18de eeuw zei.

Zo zou het eigenlijk toch niet mogen zijn, zelfs in een machtstaat, in een ordestaat, waar het zonder twijfel zo is dat dan de schuld niet alleen op een kant valt, maar helemaal openligt.
Daarover spreekt Thomas Müntzer in zijn vele preken waarin hij het heeft over het ‘geweldrecht (Gewaltrecht) van het goede’ en woordelijk zei: “Onze heren zijn zelf de oorzaak dat de gewone mens hun vijand wordt en zich kwaad maakt, en dat noemen ze dan oproer. Welaan dan, ik wil een oproerkraaier zijn”.
Aan de andere kant was er het in slaap wiegende “Leed, leed; kruis, kruis is het christelijk deel” van tegenstander Martin Luther. Hij zei het echter niet tegen de heren die met zwepen, geweren en kanonnen ijverig in de weer waren tegen de massa, maar hij zei het tot de arme boeren.
“Leed, leed; kruis, kruis is het christelijk deel”, dat is wat ze hebben en die boeren moeten zich natuurlijk volledig stil gedragen; het geduld van het kruis zouden ze moeten leren.

Alsof ze nog niet genoeg geduld nodig hebben gehad. En wat erboven losbarst, heet geen geweld, maar onderdrukking van de zonde; die wordt bestreden – dus foltering, inquisitie, tuchthuizen, radbraken, verbrandingen, doodstraffen voor houtdiefstallen – dat alles alleen maar kleine onderdrukkingen voor de zonden.
Schuldig zijn de armen, schuldig de onderdrukten, gerechtvaardigd is de ‘heer’schappij, die vredelievend is en de vrede overeind houdt. Zo ging het dan verder, ook de oorlog was volkomen in orde, door God gewild, en men kon zich op de Bijbel beroepen, die vol oorlogen is, en op God, de ‘Heer der heerscharen’.
De kleine man werd niet bevraagd en was zoals bekend het slachtoffer.
Frasen, gebrek aan kennis en limonade
Dat was de vorm van pacifisme die nog zeer verdund ook in de 19de eeuw voorkwam. Zonder sociale kritiek legde het de wapens neer en heeft daardoor zonder twijfel een bijsmaak gekregen van frase, onkunde, met daarin veel limonade waardoor de grootse inhoud, zijn korte- en langetermijndoel, waardeloos werd.
Strijd is een andere categorie dan oorlog. En verzet tegen onrecht is allesbehalve onchristelijk, maar is het tegendeel. De christelijkheid steekt erin: “Ik ben gekomen om een vuur te ontsteken op aarde, hoe verlang ik dat het reeds oplaait” (Lc, 12,49).
Dat zegt de niet zo milde Jezus die de kooplieden uit de tempel zweepte. Of nog: “Wat jullie voor de geringste voor mijn broeders hebben gedaan, hebben jullie voor mij gedaan.” Daarin zit dus geen vrede met de toenmalige heersersklasse.
Strijd als rode draad tegen oorlog
Die strijd die niet voor het eerst bij Jezus in de Bijbel voorkomt, begon al tijdens de slavenopstanden in de oudheid, in de slaven-, boeren- en lijfeigenenbewegingen van de middeleeuwen, in de Engelse, Amerikaanse, Franse en Russische revolutie; een hele – paradoxaal uitgedrukt – ‘adellijke ketting’ van revolutionaire overlevering, die ook doorheen de mensheid gaat en niet beklemtoond werd.
Het is letterlijk een rode draad die door de geschiedenis van de mensheid loopt. Het verzet ging grotendeels tegen de oorlogsmiddelen en machtsmiddelen van de oorlog die tegen de armen en onderdrukten gevoerd en opgevoerd werden.
We moeten dus een onderscheid maken tussen strijd en oorlog, en dat heeft een oude weerklank. Die is onvermijdelijk als de strijd ter sprake komt tegen onrecht en hulp voor de vernederden en beledigden, voor de vermoeide en belaste mensen. Dat is dus heel oud.
De mensen hebben dat al als kinderen op school gehoord, een taal die voor hen toch gekend zou moeten zijn als ze in hun eigen tijd opduikt.
Amos en de oude verhalen
Zo is er in 800 voor Christus een arme herder, Amos, die moerbeien plukte om in leven te blijven. Hij was de eerste, de vroegste profeet. Hij begint meteen met vuur en een regenboog tegelijk, beide met elkaar verbonden. Amos preekte regelrechte strijd tegen de rijken die armen en behoeftigen verkochten voor een paar schoenen (Amos 2, 6; 5, 24).
“Het recht moet zichtbaar worden en de gerechtigheid is als een sterke stroom.” Jesaja zegt het in deze beide punten niet veel anders, zoals overigens alle profeten die geen kerkhofvrede geprofeteerd hebben, maar een strijd tegen de Achabs en de Izebels (Koningen 1, 21) (nvdr: Achab is een slechte koning en Izebel een gemene koningin, die onschuldige mensen lieten doden.)
Het zijn oude verhalen, maar ze blijven altijd nieuw, en er zijn steeds weer aanleidingen om ze te vertellen. Bij Jesaja wordt vrede geprofeteerd als “waar niets leeft wat ons opschrikt” en “geen volk zal nog het zwaard tegen een ander volk opnemen, en ze zullen daarom geen oorlog meer leren”, dat zal een einde kennen en gerechtigheid zal als een stroom over de aarde vloeien (Jesaja 2,4).
Oude verhalen, heel lang geleden, met veel melancholie – hoe lang is dat al geleden! 2800 jaar en er is niets veranderd. De ene moedigt de andere steeds weer aan om iets te doen, maar er wordt daarbij geen pfennig uitgegeven.
Maar ze bezorgen wel de resonantiebodem, bezorgen de moed, de betekenis voor de strijd. Ze geven het doel aan voor het verzet, al in zulke oude tijd, tot en met Jezus, die toch als rebel gekruisigd werd en rebels werkte tot hij geassimileerd werd. Hier hoort een zin van Jezus thuis die om grote exegese vraagt: “Ik ben niet gekomen om de vrede te brengen, maar het zwaard.” Wat betekent dat?
Geen vrede met Belial en zijn rijk
Het is dus een mengeling van categorieën met grote verscheidenheid, en ze staan allemaal op een strijdvuur, zonder twijfel aangestoken om licht en hulp te brengen voor de vermoeide en belaste mensen, zoals het ook in de Bijbel staat. Zonder vrede met Belial en zijn rijk (Belial is het oerboze, het tirannieke dat losbarst) (nvdr: zonen van Belial zijn de zonen van ‘wetteloosheid’).
Het “Ik ben gekomen om een vuur te ontsteken op aarde, hoe verlang ik dat het reeds oplaait” (Lc, 12,49) (welk vuur weet iedereen) is een zin voor het sermoen op zondag. Dezelfde dag waarop de heren van onze tijd en van onze wereld van kruisigingen tot Auschwitz, en van de ketterverbrandingen tot Vietnam, natuurlijk niet rusten. Ze moeten tot rust geholpen worden.

Immanuel Kant: de mens is ‘geen kleinigheid’
Dames en heren, de bitterste zinnen tegen de oorlog heeft Kant geschreven. Zonder succes, wat ook niet onbekend is. Meer dan ooit staan ze voor ons eisend en oordelend in een nog dikkere lucht die zich nu over de hele aarde verspreidt. Waarbij nu pas goed het categorische onderscheid verschijnt tussen strijd tegen het onrecht en de oorlog die het onrecht leidt.

Kant heeft op een heel verschillende wijze over de Franse Revolutie en over oorlogen gesproken. In zijn Streit der Fakultäten zegt Kant over zijn Pruisen – en wat daarmee niet alleen feodaal samenhangt – het volgende:
“Want voor het Allgewalt van de natuur of veeleer van haar voor ons onbereikbare hoogste oorzaak, is de mens alleen maar een kleinigheid. Maar dat ook de heersers van de eigen soort de mens voor een kleinigheid aanzien en hem zo behandelen door hem ten dele dierlijk als puur werktuig van hun bedoelingen te belasten, ten dele ook tegen elkaar op te hitsen om ze te kunnen slachten – dat is geen kleinigheid, maar een omkering van het einddoel van de schepping zelf.” Aldus Kant.
Verzetsbeweging van het goede
In hetzelfde werk staan ook voor de pacifist Kant de niet minder onvergetelijke zinnen over het Gewaltrecht van een ‘verzetsbeweging van het goede’ in de Franse Revolutie (nog in 1798, dus na de verschrikkingen):
“De revolutie van een intelligent volk die we in onze dagen hebben meegemaakt, kan slagen of mislukken; ze kan met ellende en gruweldaden zodanig verlopen zijn dat een weldenkend mens – mocht hij ze een tweede keer plegen en zou kunnen hopen op een goede afloop, hij toch nooit zou besluiten tot het experiment met zulke kostprijs – , deze revolutie, zeg ik, vindt toch in de gemoederen van alle toeschouwers (die niet zelf in dit spel verwikkeld zijn) een deelname qua verlangen dat aan enthousiasme grenst, en waarvan de uiting zelfs met gevaar verbonden was, die dus geen andere dan een morele aanleg in het mensengeslacht als oorzaak kan hebben.”
Het verschil tussen de heren die de mensen als soortgenoten tegen elkaar opzetten, of ze voordien als vee belasten om ze uit te buiten, het verschil tussen dit soort geweld en het andere ‘geweld’, namelijk die van het goede, van de mensen die zich boos maken, is volledig helder, ligt voor de hand, en is betekenisvol voor Kants scherpe denken.
Dat laat zich niets wijsmaken en verlangt van de politiek dat ze geen stap zou zetten zonder vooraf het morele te hebben geëerd.
Er is in de kantiaanse moraliteit nog geen voldoende onderscheiding, want dat lag aan de andere zijde van de wetenschappelijke horizont van die tijd. Pas in de 19de eeuw is het onderscheid tussen de ideologische en economische aandriften er gekomen, vooral door Marx.
Lees ook:
Blochs letzte Vorlesung in Leipzig (17. Dezember 1956) https://www.leipzig-lese.de/persoenlichkeiten/b/blochs-letzte-vorlesung-in-leipzig/blochs-letzte-vorlesung-in-leipzig/