Interview met Kathleen Weyts

Kathleen Weyts is de oudste uit een gezin van vier. Haar dochter Myrthe werd geboren in het jaar waarin de aanslagen op de WTC torens in New York plaatsvonden. Ze woont in Borgerhout in wat vandaag een superdiverse wijk heet te zijn. Werken doet ze in de kunsten, al meer dan vijfentwintig jaar ondertussen. Ze werkte mee aan grote tentoonstellingsprojecten zoals Paris-Bruxelles / Brussel-Parijs in Gent en Van Dyck 1999 in Antwerpen. Voor die projecten sloeg ze de brug tussen kunst en toerisme. Na enkele jaren in Kunstencentrum Vooruit kwam ze thuis in de hedendaagse beeldende kunsten. In 2013 zette ze de stap naar een eigen organisatie. Ze werkte mee aan de expo Europese Spoken. Over de beeldvorming van beeldende kunst uit Afrika in de 20ste eeuw in Mu.ZEE, Oostende en coördineerde en co-cureerde de tentoonstellingen Imagine Europe en Somewhere in Between in BOZAR. Sinds januari 2019 is ze directeur van het tijdschrift HART, een blad over hedendaagse kunst.

Wat heeft je getriggerd om cimic te volgen?

Twee zaken. In 1999 ben ik gehuwd met Myrthe’s vader. We leerden elkaar kennen in Korhogo, een stad in het noorden van Ivoorkust. Ons huwelijk liep na acht jaar op de klippen. Zelf beschouw ik dat vandaag nog steeds als het grootste falen in mijn leven. Ik werkte op dat moment in het M HKA, Museum voor Hedendaagse Kunst Antwerpen. Een plek waar heel wat internationale kunstenaars hun werk tonen. Het M HKA was – en is dat eigenlijk nog steeds- een typisch Vlaamse blanke kunstorganisatie. In 2007 werkte ik er aan een groot project met Moussem. Voor het eerst werd er werk getoond van kunstenaars uit de Maghreb en ook voor het eerst brachten we jongeren uit de entourage van Moussem in contact met de museumcollectie. Dat was nieuw voor hen, maar ook voor ons. Mohamed Ikoubaân, de artistiek directeur van Moussem, stelt met zijn organisatie al jaren de programma’s van onze cultuurhuizen in vraag. Hij zei me: ‘Wij weten meer over jullie Europeanen dan jullie weten over ons Marokkanen en Berbers. Wij hebben jullie auteurs gelezen op school, jullie geschiedenis geleerd en later jullie maatschappelijk model en gewoontes leren doorgronden. Omgekeerd is dat niet het geval.’ Dit alles zette me aan het denken en – toeval bestaat niet – enkele jaren later zag ik een advertentie voor de opleiding van cimic…

Kunst tout court heeft je aan het denken gezet, maar jij hebt ook de kunstwereld aan het denken willen zetten. Hoe verliep dat proces?

De kunstwereld heet een progressieve sector te zijn. Dit komt omdat kunstenaars onze vaste denkpartonen uitdagen. Ze halen ons vaak uit onze comfortzone. De hele sector die om kunstenaars heen geconstrueerd werd, van theaters tot kunsthallen, musea, culturele centra, kunstenwerkplaatsen, steunpunten, enz… is in werkelijkheid alles behalve progressief. Het is een sector die de mond vol heeft van inclusiviteit, fair practices en recent ook genderevenwichten, dekolonisatie, gezonde ecosystemen en klimaatneutraliteit. In werkelijkheid valt er ook hier nog een zeer lange weg af te leggen. Het neo-liberaal denken, waar de sector vaak zo hard tegen fulmineert is ook hier diep doorgedrongen, soms onderhuids, maar steeds vaker ook zeer agressief. De blanke cultuurtempels zetten pas recent de eerste schuchtere stappen naar een meer gekleurde samenstelling en programmatie. In de directies en andere sleutelposities staan we zo goed als nergens. Tegelijkertijd heerst er een grote bezorgdheid over de grote maatschappelijke uitdagingen waar we vandaag mee geconfronteerd worden en worden vragen gesteld bij de rol die kunst kan spelen om een andere toekomst denkbaar te maken. We leven in een tijd waarin we niet langer aan de zijlijn kunnen blijven staan. Als moeder van een 18-jarige dochter die bijna dagelijks aangesproken wordt op een fictieve identiteit, die louter gebaseerd is op haar uiterlijk, vind ik het mijn plicht om vanuit mijn bescheiden kennis en expertise actief mee te werken aan een hoognodige kentering in ons denken en handelen. Van nature ben ik positief ingesteld. Ik geloof dat er nog heel veel mogelijk is vandaag, we leven in een uitdagende tijd. We hebben nood aan vele kleine revoluties en daar wil ik graag aan bijdragen.

Je bent nu directeur van het tijdschrift HART, ‘alles over kunst’. De titel van het septembernummer luidt: ‘Als plek van radicale verbeelding is kunst per definitie politiek’. Hoe zie jij dat?

Het project van Jonas Staal, zie https://trainingforthefuture.org

Het tijdschrift bestaat ondertussen bijna veertien jaar. Voordien prijkte er op de cover steeds het portret van een kunstenaar. In september hebben we de hele vormgeving, en tot op zekere hoogte ook de inhoud, omgegooid. Voortaan prijkt er op de cover een quote. Omdat kunst niet alleen om het maken van beelden en verhalen gaat, maar ook aanzet tot reflectie. De quote waar je naar refereert is van Jonas Staal. Een Nederlandse kunstenaar die al jaren de grens tussen politiek activisme en kunst opzoekt. Met zijn project Training for the Future tijdens de recente Ruhrtriënnale zet hij echt iets neer dat aanzet tot denken én tot actie. Bij de samenstelling van het septembernummer viel me op hoe vaak het woord politiek viel in de verschillende bijdragen. Politiek is niet alleen een zaak van politici. Het is ook een zaak van gewone burgers en dus ook van kunstenaars. Al is de inzet van de meeste kunstenaars zelden politiek. Kunst ontstaat vanuit vrij denken. Daarom kan het juist zo krachtig en voor sommigen dus bedreigend zijn. Kunst is des mensen, zelfs in de meest heikele situaties – zoals de uitroeiingskampen tijdens WOII, de goelags van Stalin of vandaag in Syrië – komt kunst tot stand. 

We zullen heel wat verbeelding nodig hebben om deze kleine planeet een nieuwe kans en een nieuwe toekomst te geven. Wat vind je vanuit het standpunt van jonge mensen momenteel het meest ‘stuitend’?

Ik vind het moeilijk om dat vast te pinnen op leeftijd. Iedereen, jong en oud, wordt vandaag geconfronteerd met een stuitende en agressieve werkelijkheid, die aangestuurd wordt door een niets ontziend neo-liberaal extreem rechts streven. We zijn niet alert en niet zorgzaam genoeg geweest. Als een sluipend gif is het overal binnengedrongen. In ons denken, in ons taalgebruik, ons handelen, onze werksfeer, onze activiteiten, onze families en vriendenkringen. We zijn ons ideaal van een gedeelde wereld kwijtgespeeld, in de plaats wordt de natiestaat opnieuw verheerlijkt. Er zal niet alleen veel verbeelding, maar ook veel (daad)kracht en moed nodig zijn om dit te kenteren. Maar bovenal menselijkheid. Ik zelf heb steeds een houvast gevonden in kunst, omdat het me telkens weer de ogen opent en leert om wat we beschouwen als ‘de werkelijkheid’ in een ander perspectief te plaatsen. De Franse filosoof en socioloog Bruno Latour gaf in het Kaaitheater in november vorig jaar een bevlogen lezing/performance met regisseur Frédérique Aït-Touati over de relatie tussen de mens en zijn omgeving. Ze draaien daarin het denken over de aarde om: wat betekent het om niet ‘op’ de aardbol te leven maar ‘erin’? Van daaruit reiken ze nieuwe modellen aan. Ik geloof heel sterk in het samenbrengen van kunst en wetenschap, de twee domeinen waarin het vrijdenken leidt tot nieuwe inzichten. Een deel van de jongere generatie wijst ons vandaag op onze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. We zijn het aan hen en aan onszelf verplicht om hier werk van te maken. Zoals kunstenaar Martin Schick het stelt: zeg niet TINA (There is no Alternative) maar TAMARA: There Are Many Awesome Realistic Alternatives!

Is er een boek dat je de lezer kunt aanraden?

Er zijn een aantal boeken waar ik steeds naar teruggrijp zoals Totalitarisme en On Revolution van Hannah Arendt, Cosmopolitanism, Ethics in a World of Strangers van filosoof, cultuurtheoreticus en schrijver Kwame Anthony Appiah en Tout-monde van schrijver, dichter en literatuurcriticus Édouard Glissant. Dat zijn boeken die zoveel denkstof aanreiken dat je ze kan blijven herlezen. Waar kunnen we landen? van Bruno Latour vind ik ook een absolute aanrader. Momenteel lees ik Voyage à Tombouctou et à Jenné van René Caillié, een reisrelaas in twee delen.  De auteur trok van 1824 tot 1828 als jonge Europeaan, verkleed als Arabier en bekeerling tot de islam, van Senegal naar Jenné en Timbouctou en vandaar door de Sahara naar Tanger, hoppend van karavaan naar karavaan. 

Zijn verhaal geeft ons een beeld van de regio, de machtsverhoudingen en zijn persoonlijk wedervaren aan het begin van de 19de eeuw, aan de vooravond van de Europese kolonisatiewedloop op Afrika.