Interview met Stella Nyanchama Okemwa: “Het vuur blijft branden”
Stella Nyanchama Okemwa, curator van de tentoonstelling ‘Pagne Africain’ in het modemuseum in Hasselt, behoorde tot de groep antropologen die in de jaren negentig bij prof. Renaat Devisch aan de KU Leuven afstudeerden. Devisch was een pionier in de medische antropologie en actief op het domein van de interculturele bemiddeling. Hierbij ging zijn bijzondere aandacht uit naar de Yaka in Zuidwest-Congo, maar ook naar de noodzaak van een waarachtige samenwerking tussen universiteiten in Noord en Zuid.
Prof. Devisch overleed op 3 februari 2020 op 75-jarige leeftijd. Zoals in dit interview zal blijken, is Nyanchama Okemwa zeer erkentelijk voor wat prof. Devisch heeft betekend. CIMICvzw is dat ook, want prof. Devisch stond mede aan de wieg van de CIMIC-opleiding en stuurde zijn eminente ploeg doctorandi om ons daarbij te helpen. Nyanchama was er een van. Dit interview is ook indirect een hommage aan Devisch.
Als doctorandus kwam je toen ook in de CIMIC-opleiding lesgeven. Hoe blik je op die tijd terug?
Stella Nyanchama Okemwa: “1995. Dat was een ongelooflijke tijd. Ik werd bij CIMIC gevraagd om te spreken over geweld in Afrika. Ik weigerde toen al om in te gaan op de clichés over geweld. Ik wou niet ingaan op wat men wou horen over oorlog, uitbuiting en alles wat op tv komt. Ik had het bijvoorbeeld over het geweld van HIV, geweld tegen ouderen omdat ze door de omstandigheden geen kans krijgen om oud te worden, het geweld ten gevolge van het feit dat je geen bruidschat kan betalen waardoor je niet kunt trouwen, de commercialisering van armoede, de genderissues. Ik had elk jaar andere studenten, maar het was voor mij een uitdaging om telkens iets nieuws over geweld te ontdekken. De ontmoeting met de studenten was magnifiek.”
“Via Greet Castermans, die bij CIMIC verantwoordelijk was voor consultancy en onderzoek, mocht ik een cursus geven over Intercultureel Management voor de nieuwkomers van Erasmus. Het werd een cursus over heimwee, over hier komen, over het proces dat mensen ondergaan als ze hier zijn. Dat heb ik ook met enorm veel plezier gedaan. Ik mis dat nu wel.”
Heb je daarbij een eigen discours en een eigen taal ontwikkeld of heb je die ook via prof. Devisch meegekregen?
“Elke student van prof. Devisch is een beetje beïnvloed door de Devisch-ian school of thought. Hij had een heel andere kijk op antropologie. De grote denkers vanuit de fenomenologie, structuralisme en symbolisme had hij zich eigen gemaakt op een heel bijzondere manier. Die toe-eigening van de verschillende denkscholen werd dan zijn Devisch-ian school of thought.”
“Wij zijn allemaal fel beïnvloed door die manier van denken. Het is een heel andere kijk op onze wereld, maar ik heb dat natuurlijk op latere leeftijd ook mijn eigen wending gegeven. Ik kom met een manier van denken die zeer vrouwelijk is. Eigenlijk ben ik zelfs tegen feminisme. Feministen spreken ook vaak vanuit een masculiene methodologie of vanuit een masculien-analytische denktrant. Als je spreekt vanuit het perspectief van vrouwen krijg je een heel andere denkwijze.”
Waarom ben je antropologie gaan studeren?
“Ik kwam vanuit de onderwijswereld op mijn vijfentwintigste naar België om pedagogie te studeren, maar ik ben – ook in Kenia – altijd een activiste geweest én een verteller, een spreker.”
“Mijn rolmodel was Wangari Maatai die vijf deuren verder woonde. Ze was de allereerste Afrikaanse Nobelprijswinnares (Vrede, 2004) en werd internationaal erkend voor haar inspanningen voor natuurbescherming en haar inzet voor democratie en mensenrechten. Actie was belangrijk.”
“Ik had dus veel geluk om te kunnen deelnemen in de jeugdbeweging. Alles wat een kind deed, moest bij ons een doel hebben. Naar school gaan was een doel, thuis meewerken was een doel, maar voor velen was een jeugdbeweging eerder nutteloos. Nochtans ging het niet alleen over spelen. Wij bezochten de mensen thuis, hielpen oude mensen met lezen, we zetten ons in voor gehandicapten, we maakten de parken schoon. We waren gefocust op armoede, op mensen met een handicap, op alles wat de mens betrof.”
“Mijn ouders lazen veel en geloofden in de ontplooiing van hun kinderen. Daarom lieten ze ons dus ook naar de scoutsbeweging gaan. Kenia was de bron van scouting. Stichter Baden-Powell ligt er overigens begraven. Scouting in Kenia betekende maatschappelijk engagement.”
“In België werd ik voor de eerste keer geconfronteerd met mijn ‘ras’. Als kind had ik wel wat pesterijen meegemaakt vanwege mijn mollig uiterlijk, mijn Engels accent, mijn ‘vreemdheid’ omdat ik zo’n boekenwurm was en het feit dat ik besneden was. Maar over het algemeen groeide ik op in de veronderstelling dat mijn huid elke tint kon hebben en ik nog steeds als mens of bloedverwant zou worden beschouwd. ‘Ras’ deed dus niet ter zake en ik had er zelfs nooit echt over nagedacht.”
“Toch was ik altijd een ‘exotisch object’, nooit een onderwerp dat het waard was om als medemens of leeftijdsgenoot beschouwd te worden. Deze ervaring heeft mij getraumatiseerd en littekens toegebracht die tot op heden niet geheeld zijn. Als er niets aan wordt gedaan, zullen deze wonden niet alleen etteren, maar waarschijnlijk ook worden doorgegeven aan toekomstige generaties.”
“Toen ik de omvang en het blijvende karakter van mijn situatie inzag, besloot ik ‘doof’ te worden voor racisme en mezelf te beschermen tegen alle pijn die het zou kunnen veroorzaken. Ik was opgewonden om deel te nemen aan antiracistisch vrijwilligerswerk waar raciale grenzen – zoals ik graag geloofde – allang waren opgelost en gelijkheid de regel was… althans binnen de verenigingen.”
“In plaats daarvan werd ik echter geconfronteerd met een nieuw soort stigmatisering: als welbespraakte Afrikaanse immigrantenvrouw die voor een blank publiek sprak over de benarde situatie van vrouwen op het Afrikaanse continent, die zij stereotiep beschouwden als ‘gemarginaliseerd’, de ‘onderdrukten’, onderbetaald en vaak slachtoffers van huiselijk geweld.”
“Een maand nadat ik hier aankwam, werd ik vrijwilliger bij UCOS (nvdr: het Universitair Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking van de VUB). Daarnaast gaf ik veel lezingen over vrouwen, wat ik met veel passie deed. Het was bijna een liedje dat ik perfect had leren zingen, en ik herhaalde dat constant. Ik kon het liedje ook mooi zingen: die arme vrouwen die zo belast zijn met verantwoordelijkheden, die geen stem hebben, ocharme die vrouwen.”
“Tot een student mij tijdens ‘Vierkant voor Afrika’ – in 1996, 25 jaar geleden – vroeg: ‘ken je al die vrouwen over wie je spreekt?’ Dat was mijn wake up call: ik kende namelijk geen enkele vrouw die zo beklagenswaardig was zoals ik er in mijn betoog over sprak. Alle vrouwen die ik kende, waren integendeel formidabel, fenomenaal.”
“En ik begon dan te spreken over de vrouwen die ik wel kende: mijn moeder, mijn oma, mijn tante… En ineens werd ik minder en minder uitgenodigd. Maar die wake up call had gewerkt. Ik stelde me de vraag: wie ben ik? Ik was wel bezig met pedagogie, maar ik besliste toen ook antropologie te gaan studeren om mijzelf te ontdekken. Nyanchama wie ben je? Ik ging dus eigenlijk veldwerk doen over mezelf.”
En dat is nooit gestopt?
“Inderdaad. Ik heb vorig jaar een tweede ‘momentum’ gekregen toen ik oma werd. We krijgen als mensen steeds weer zulke eyeopeners. Ik noem dat telkens een ‘epifanie’. Het ging niet zozeer om het-gewoon-oma worden, maar om het gevoel van een fysieke verheffing naar een ander stadium van mijn leven. Ik begon mij af te vragen: wat is mijn ‘legacy’? Wat wil ik doorgeven aan mijn kleinkind?”
“Welke diepere kennis wil ik doorgeven aan mijn nageslacht? Het eerste wat bij me opkwam was natuurlijk: hoe zal mijn kleinkind mij noemen? Hoe heet ik voor haar? Ik wil niet zomaar oma of ‘bomma’ of ‘granny’ genoemd worden. Ik wil terug naar de authentieke benaming voor oma die ik in Kenia zelf meermaals gebruikte voor mijn eigen oma.”
Magokoro – Mochokoro
“De ontmoeting tussen een kleinkind en een grootmoeder is bij ons bijna heilig. Ik heb er toen nooit over nagedacht waarom dat zo is. Een oma is bang om het kindje vast te houden als de mama haar geen geschenk geeft om aan haar kleinkind te geven. Het is deze uitwisseling van geschenken die haar toestemming geeft om het kleinkind te koesteren en het is een taboe om haar kleinkind vast te houden zonder dit geschenk. Het is als een soort aalmoes bij het bedelen: mag ik je aanraken? Mijn oma zei steeds: anders word ik blind.”
“Magokoro is de naam voor oma. Magokoro is een complexe term die verwijst naar ‘moeder’ (ma), een ‘beweging naar’ (go) en ‘voorouder’ (koro). Vandaar dat oma ‘moeder-naar-voorouderschap’ betekent of vertrekkende, uittredende voorouder.”
“Mochokoro is afgeleid van ‘komen’ (ogocha) en ‘voorouder’ (koro), dat is dus inkomende of intredende voorouder. De ontmoeting is dan uiteraard een uitwisseling van boodschappen vanuit het ‘hierna’ of de ‘overkant’ en daarom is het wel degelijk heilig en heeft het een bijzondere betekenis.”
Nyanchama
“Ik koos er ook voor om terug te gaan naar mijn geboortenaam Nyanchama. Nyanchama betekent letterlijk ‘degene met charmes’ en verwijst naar de uitverkorene of degene met een roeping (bijvoorbeeld genezing, waarzeggerij, helderziendheid). Het was de naam van mijn overgrootmoeder die een genezeres en rituele priesteres was.”
“Mijn moeder wou mij zo laten dopen, maar voor de priester mocht dat niet. We moesten een heiligennaam kiezen en dus werd het Stella. Die zoektocht, die omarming van mijn eigen naam en eigen rol: ‘wie ben ik?’ werkt bijna als een epifanie. Ik ontvouw elke dag laagjes van mijzelf, ook voor mijn eigen kleinkind, en het tekent mijn positie hier in de diaspora.”
“Zoals alle Afrikanen creëren wij ons (nieuw) familienetwerk in de diaspora. Het is doodgewoon, we doen het spontaan. We geven elkaar verwantschapsnamen. Je bent mijn zus, je bent mijn broer. Ik kreeg er enorm veel. Na een tijdje werden de zussen steeds jonger, en dus werd ik een ‘oudere zus’. Op de duur werd ik ‘mama Chama’ genoemd, de mama van de diasporajeugd.”
“Sinds ik oma ben geworden ervaar ik mezelf als een diaspora-oudere en ik ontmoet veel diasporajeugd die mij ook zo beschouwen. Ik ontvang heel veel boodschappen en berichtjes van hen en ik maak er altijd tijd voor. Ik heb het gevoel dat ik terugkeer naar de ‘haard’ van mijn eigen oma, naar de plek waar we allemaal zaten, waar iedereen gelijk was toen we luisterden naar haar wijsheid. We konden allemaal onze pijn en onze triomfen delen. En zo bekijk ik mij nu. Dat is de positie waarin ik nu zit. Weet je, een ‘ancestor’ word je niet. Je wordt als ‘ancestor’ beschouwd.”
En je moet dat verdienen?
“Ja, inderdaad, de anderen beschouwen mij zo en ik moet dat verdienen. Ik gedraag mij op zulke manier dat ik behoor tot deze ‘eervolle kliek’ van ouderen. Heel veel jonge mensen benaderen mij via mail of Facebook. Ze hebben een vraag, een zorg, en ik antwoord daarop – hoe druk ik het ook heb. Ik geef mijn tijd en ‘wijze’ raad. Ik vraag nooit geld en nooit erkenning. Op dit moment heb ik een virtuele ‘open haard’. Het is alsof iedereen getrokken wordt naar mijn ‘haard’, mijn ‘vuur’.”
Na al de inzichten die je van prof. Devisch of anderen hebt gekregen, is je zoektocht naar het vrouwelijke nog toegenomen?
“Ja, ik was door die vrouwelijke aspecten gefascineerd en tegelijk super gefrustreerd door het gebrek aan handvaten om dat vrouwelijk perspectief te ontdekken, want alles was mannelijk. Antropologie was mannelijk. We worden ook gedwongen om een mannelijke stijl – ook schrijfstijl – te gebruiken. Dat is frustrerend en het is ook een reden waarom ik mijn doctoraatsthesis niet heb kunnen afwerken. Prof. Devisch voelde ook mijn frustratie, maar ook hij was in zekere zin ‘arm’ en kon me niet helpen, hoewel hij dat wel wilde. Hij wist het zelf en gaf het ook meermaals toe.”
“We zijn nu 20 jaar later. Wat ik had ontdekt in mijn veldwerk was wel belangrijk en mooi en er is tot mijn verbazing weinig over geschreven. Ik dacht eventueel daarover te publiceren. Maar op een dag ontmoette ik Anya Topolski die mij al lang op Facebook volgde, maar dat wist ik niet. Ze was enthousiast over wat ik vertelde en over de manier waarop ik mijn ideeën verwoordde. Na een panelgesprek in Gent vroeg ze mij: ‘Heb je er nooit aan gedacht om een doctoraat te schrijven?’ Ik zei: 20 jaar geleden wel, maar toen moest ik er om allerlei redenen mee ophouden.”
“Als hoogleraar aan de Radboud Universiteit (Nijmegen) bood Topolski me aan om te kijken hoe we samen verder kunnen werken. Natuurlijk kom ik van een antropologische achtergrond en zij van een filosofische. Maar tot mijn verbazing sprak het mij aan.”
“Ik kon nu vanuit een filosofisch perspectief mijn weg vinden om mijn vrouwelijke visie te ontplooien. Een nieuwe filosofische manier van denken. Ik besloot dus geen antropologische thesis meer te gaan schrijven. Om verschillende redenen. Eén, omdat ik nu ruimte kreeg om dat vrouwelijk perspectief filosofisch te benoemen. Twee, ik zou opnieuw antropologisch veldwerk moeten gaan doen, maar meer dan 70 procent van mijn informanten van toen zijn al dood. De informatie die ik nog zou vinden, zou heel arm zijn. We hebben intussen ontzettend veel kennis verloren.”
‘Pee-losofie’
“Ik wil het bij mijn onderzoek hebben over het perspectief van de moeder. Een van de belangrijkste momenten waarop ik heb kunnen leren, vond plaats in het midden van de nacht, toen ik buiten samen met mijn oma ging plassen. Zij vertelde mij dan dingen die verbijsterend waren. En als ik er overdag met anderen over sprak, werd ze razend kwaad. Het was alsof de ‘kennis van de nacht’ geen plaats mocht krijgen in ‘de kennis van de dag’. Ik noem die nachtelijke momenten ‘pee-losofie’.”
“Mijn onderzoek gaat over epistemisch onrecht (‘epistemic injustices’). Dat houdt in: wat zijn de kennissystemen en kennisbronnen van vrouwen? Wat zijn hun manieren van kennen of weten en in welke context hebben zij op dat kennisvlak onrecht ervaren, werden ze het zwijgen opgelegd, genegeerd, opzijgezet? Hoe hebben zij daarmee weten om te gaan?”
“Eén van mijn hypothesen is dat deze kennisbronnen of systemen op dit ogenblik niet kunnen worden uitgedrukt. Maar hoe zijn de vrouwen dan toch in staat er een expressie voor te vinden? Hoe krijgen vrouwen toegang tot die bronnen?”
Het vuur
“Ik wil iets vertellen over één symbool dat bij de vele rituelen van de besnijdenis hoort. Moeders worden moeders door andere vrouwen te helpen om op hun beurt moeders te worden. Dat gebeurt o.a. door vuur te leren maken.”
“Het is een van de hoofdactiviteiten bij de besnijdenis dat je als meisje leert vuur te maken met twee stokjes. Gedurende zes weken afzondering waarbij je bedekt bent met as (dus niet-mens bent) en opgenomen wordt in de moederschoot van het huis, moet je zorg dragen voor dat vuur dat je zelf hebt aangemaakt. Je moet als meisje het vuur brandend houden gedurende je hele afzondering.”
“Op het eind moet je dat vuur inbrengen in de haard van je moeder of grootmoeder waar voor jou wordt gekookt. Zodoende ga je eten door middel van je eigen vuur dat je zelf hebt tot stand gebracht… En als je gaat trouwen, is één van de laatste rituelen naar diezelfde haard gaan, om bij jouw vuur de nacht door te brengen. ’s Morgens neem je het vuur met je mee in een kleine kalebas. Je gaat er dan mee naar je schoonmoeder die het vuur bruut uit je handen zal trekken en het naast haar haard plaatst. Zij zal jouw vuur inbrengen in haar haard. Eens getrouwd, eten jij en je man van het haardvuur van je schoonmoeder tot zij beslist om jouw vuur terug te bezorgen en jou de zorg te geven voor haar zoon. Zo krijg je het eigen vuur terug en moet je het brandend houden voor de rest van je leven.”
“Dat vuur dooft nooit meer uit. Het zal wel smeulen, maar ‘s morgens wrijf je de as weg en blaas je het vuur weer aan. Nooit worden lucifers gebruikt, want dat is een ongelooflijk taboe. Je wordt dus de behoedster van het vuur. Dat geldt ook voor het land dat je kinderen zullen erven.”
“Ook de graven worden gemarkeerd volgens het huis van de behoedster van de haard. Je krijgt dus de voogdij over vijf haarden. Je moederschoot waarin je de baby ‘gereed maakt’, is een haard. Er is de haard waarin het eigen vuur brandt en waar je zelf kookt. Verder is ook je huis zelf een haard, want het huis behoort bij de moeder. Hier vindt de vruchtbaarheid en procreatie zijn weg.”
“Dan is er ook nog de aarde – het bloed van de voorouderlijke krachten – die als haard fungeert omdat je er als vrouw in werkt. En ten slotte is er het graf: de doorgang naar de wereld van de voorouders.”
“Door de logica van de kennissystemen waartoe je toegang krijgt tijdens het besnijdenisritueel wordt een vrouw een behoedster van het haardvuur door het mogelijk te maken voor andere vrouwen ook op hun beurt behoedsters te worden. Je wordt dus niet automatisch moeder.”
“Je wordt moeder door anderen te helpen die status te verwerven. Je geeft dus de fakkel of de estafettestok door aan andere behoedsters. Het is een compleet andere logica dan bij mannen en die logica is niet toegankelijk voor de handvaten (‘tools’) die we gekregen hebben binnen de antropologie.”
Je bent dus bezig om de kennis als zodanig in vraag te stellen? Je stelt de epistemologie in vraag en je probeert nu een doctoraat te schrijven over kennis vanuit jouw vrouwelijk perspectief?
“Ja, om uiteindelijk aan te tonen dat, als je de discipline van de antropologie volgt, men zich bewust moet zijn dat er vele andere ‘kennissystemen’ bestaan. En de handvaten die we hebben, zijn te arm om die kennissystemen te bereiken en te begrijpen.”
De masculiniteit en het mannelijke weten is hier al zoveel eeuwen dominant aanwezig. Het leven van een vrouw wordt – zo hoor ik – zeer eendimensionaal ingevuld. Hoe zie jij de toekomst? Hoe kan het samengaan van ‘kennissystemen’ evolueren?
“Antropologie – zoals alle andere disciplines van de voorbije eeuwen – is ingebed in de filosofie van Descartes. ‘I think therefore I am’. Het is de ‘uni’ waar men zich baseert op zichzelf, op de westerse context die ratio is, zogezegd de bron van alle kennissystemen, waarop ook onze uni-versiteiten zich baseren. In die context worden gewoon andere kennissystemen verzwegen, niet boven tafel gebracht.”
“Het dekoloniseren van de universiteit bestaat erin om de mythe te wijzigen van de homo economicus, de pater familias, waarbij de bron van kennis de man is en de vrouwen getolereerd worden, waar niet-westerse personen bij wijze van spreken totaal niet aan bod komen. We moeten die mythe demystificeren door meer veelzijdig en pluraal te gaan denken.”
“Uni-versiteiten moeten pluri-versiteiten worden, waar wij ‘pluri-perspectieven’ ook qua kennissystemen toelaten. De bronnen zijn verspreid en divers. We zouden ze moeten aanvaarden als ‘waardige’ systemen. Als we spreken over gedekoloniseerde universiteiten, maar kortzichtig blijven en het daarbij alleen hebben over geopolitiek, dan mis je de kern van de zaak. Het gaat over een shift naar multiperspectieven. Ik denk dat we dat spoor moeten volgen.”
Kennis moet dus gedekoloniseerd worden?
“Vast en zeker. Wie heeft de macht als het over kennis gaat? Op dit ogenblik nog steeds de masculiene denktrant, ook aan de universiteit. We moeten die ‘voice of authority’ demystificeren en erkennen dat er ‘meerstemmigheid’ is. Onze focus kan geen ‘unitaire’ strakke blik meer zijn.”
Wat had Topolski gehoord bij jou dat haar zo verwonderde en waarom ze jou het mentorschap aanbood?
“Ik heb een heel andere kijk op dingen en ik loop niet mee met de massa. Soms ga ik er ook tegenin. Maar ik blijf mijn rode draad vasthouden. Mijn filosofie blijft mijn filosofie. Ik ben bijvoorbeeld zeer actief op Facebook. Het is nochtans geen elegant medium, maar voor mij is dat voldoende. Alle thema’s komen er aan bod: ons haar, onze trots, onze identiteit, onze spiritualiteit, weetjes, mooie quotes, enz. Topolski heeft gemerkt dat ik mij niet laat vangen in de clichés en dat ik op mijn pad blijf.”
Heeft het woord religie of religiositeit (nog) een plek in jouw visie?
“Religies zijn ingebed in doctrines. Ik ben katholiek, maar daarnaast ben ik ook naar een moslimschool gegaan en heb ik er veel van de moslimcultuur opgenomen. Met de Koran ben ik vertrouwd door wat ik leerde in de madrassa (koranschool). De grenzen tussen de verschillende religies in Kenia worden niet zo rigide getrokken als hier. Ik deed mee met de ramadan, ik feestte met de hindoes en met de Sikhs van Guru Nanak en zij kwamen ook naar onze katholieke feesten. De ‘geluiden van geloof’ begonnen al op donderdagavond. Vrijdag hoorde je de moslims, zaterdag de zevendedagadventisten en op zondag waren het de katholieken. Ik kan je niet zeggen hoeveel versies van christendom er in Kenia wel zijn.”
“Maar ik omarm liever het begrip ‘spiritualiteit’, want dat is niet ingebed in doctrines. Het biedt veel meer bronnen om mijn ‘zijn’ te ontdekken en te omarmen. Deze bronnen worden niet zo erkend of aanvaard binnen de religieuze sferen. Voor mij is ‘religie’ te arm om al die inzichten die ik verworven heb te bevatten. Die inzichten geven een boost aan mijn eigen spiritualiteit.”
“Mijn antropologische veldwerkervaring bij de Abagusii van Zuidoost-Kenia heeft mijn spiritualiteit verrijkt. Tevens heb ik bij hen een spiritualiteit ontdekt die nog niet geschreven is. Ze hoort thuis in het domein van de niet-articuleerbare kennisbronnen. Ik ontwikkelde een soort decodeersysteem dat perfect past bij de onuitsprekelijke ‘kennis van de nacht’.”
Weg van de lineariteit
“Heel veel religieuze kennisbronnen zijn zeer lineair. Dat geldt ook voor de westerse kennisbronnen. Deze manier van denken laat geen ruimte voor een cyclische manier van denken. Om anders denken dan de westerse norm te ontcijferen en er zin aan te geven, dat vraagt tijd.”
“Het verleden maakt soms deel uit van het heden, de toekomst kan refereren naar gebeurtenissen die oeroud zijn. Sommige ingewijden beweren op een ritualistische manier gebeurtenissen te kunnen ervaren die nog in de toekomst moeten plaatsvinden. De lineaire manier van denken beperkt ons tot een zeer verarmd begrip van onze existentiële werkelijkheid en onze geleefde ervaringen. Ik ben nog steeds bezig met mijn reis van zelf-ontdekking.”
“Ik geloof dat ik geboren ben als een denker met een onverzadigbare dorst naar kennis, voortdurend vragen stellend over het waarom, wanneer, waar, wat en hoe. In meer dan één opzicht ben ik altijd op zoek geweest naar wie ik ben en heb ik actief gezocht naar mensen die ik als kenners beschouwde en die mijn dorst naar kennis konden lessen.”
Prof. Devisch overleed in februari 2020. Je hebt hem nog kunnen spreken over je afgelegde weg en je plannen. Deelden jullie die visie over spiritualiteit?
“De herinnering aan mijn laatste gesprek met hem is nog steeds heel vers in mijn geheugen. Ik herinner me hoe de tranen in zijn ogen schoten toen we aan ons verleden terugdachten. We deelden aangename herinneringen aan onze ervaringen tijdens mijn studie, tijdens mijn traject als zijn academisch assistente en vooral tijdens mijn veldwerk.”
“Hij was vooral onder de indruk van een genezeres die Moraa heette. Zij was een geduchte vrouw die doordrongen was van een stralende voorouderlijke energie en een generatieve kracht. Op een dag, tijdens een zuiveringsritueel, opende zij plotseling haar ogen, keek Renaat scherp aan en zei: ‘Je bent doordrenkt met spirituele krachten… Ik zie je ziel en je bent meer een mensengenezer dan je denkt’. Toen koos ze een waarzeggersmandje, schonk het eerbiedig aan de professor en zei dat hij dat moest gebruiken om te genezen en om spiritueel te zijn…ook in zijn leer.”
“Toen ik hem twee dagen voor zijn dood bezocht, zei hij dat het hem speet nooit de profetie van Moraa te hebben opgevolgd, ondanks het feit dat het mandje in zijn kantoor lag als bron van inspiratie… en decoratie. Opeens vroeg hij zijn echtgenote om het mandje te halen. Zij overhandigde het mandje aan mij en ik gaf het door aan hem. Hij hield het eerbiedig in zijn handen en zei: ‘Moraa schonk me dit mandje en nu schenk ik het aan jou. Je weet waar het voor staat en daarom schenk ik het aan jou’.”
“Juist door de talloze gesprekken die ik met hem heb gehad over spiritualiteit konden we op een bijna ‘niet-aardse’ manier met elkaar communiceren. Eigenlijk gaf hij met zijn zegen het stokje door zodat ik het verder zou doorgeven, want de reis is nog niet ten einde. Hij sprak zijn vertrouwen in mij uit opdat ik mijn ervaringen aan het nageslacht zou vertellen. Zo heeft hij een levende erfenis nagelaten.”
“Het afscheid was een zeer spirituele ontmoeting. Het was geen echt afscheid, maar veeleer een uitnodiging tot een andere dimensie van verstandhouding. We ontmoetten elkaar in een ruimte van ‘noch hier, noch daar’… een tussenruimte waar er gemeenschap is tussen een vertrekkende voorouder en een opkomende voorouder.”
“Het is in die tussenruimte dat ik me kon voorstellen hoe een grootmoeder zich voelt wanneer ze haar kleinkind ontmoet. Ik voelde ook de essentie van mijn eigen rol als een opkomende voorouder. Het was zo’n krachtige ontmoeting dat ik er bijna een boek over zou kunnen schrijven!”
“Ik geloof dat de wereld gereduceerd wordt tot selectieve blindheid als ze zich blijft beperken tot de lineaire, egocentrische en op het Westen gebaseerde manier van denken. Evenzo geloof ik dat religiositeit, die de diversiteit en de rijkdom die in spiritualiteit besloten ligt niet toelaat, zichzelf verarmt en de bal misslaat. Het verblindt ons voor de ongelooflijke veelzijdigheid en complexiteit van wie we zijn, onze rollen in deze wereld en onze uiteenlopende sporen op onze reis door ons verleden, heden en toekomst.”
Inzicht in het onverklaarbare
“Als ik het over spiritualiteit heb, heb ik het niet over God of duivel of hemel en hel. Ik verwijs naar het goddelijke, naar voorouderlijke krachten en verwijs naar het heilige en het profane. De goddelijke krachten kunnen de vorm aannemen van je overleden grootmoeder. Elk van je dierbare overledenen kan gemakkelijk een afgezant van het goddelijke zijn… een voorbode uit de spirituele gemeenschap met goddelijke krachten.”
“Ze kunnen verschijnen in de vorm van dromen, openbaringen of andere ongewone gebeurtenissen. Het kan klein of groot zijn, invloedrijk of onbeduidend, maar zolang mensen zich er niet van bewust zijn, zullen ze zich niet afvragen wat de betekenis is. Misschien kunnen dergelijke kennissystemen waardevolle inzichten bieden in het onverklaarbare. Ze kunnen zelfs een toegevoegde waarde geven aan ons mens-zijn en onze samenhorigheid in relatie tot elkaar en tot onze natuurlijke omgeving.”
“We openen nieuwe mogelijkheden door onze spiritualiteit licht of diepgaand te omarmen … ook in ons beroep. Spiritueel zijn betekent niet noodzakelijk dat men niet religieus kan zijn… spiritualiteit is een toegevoegde waarde… Dus is het geen of-of-kwestie.”
“Niemand heeft hetzelfde tempo om toegang te vinden tot spiritualiteit. Als religie je drijfveer is, kan je perfect een religie volgen en daarin je spiritualiteit ontdekken. Het is niet het ene of het andere. Wie een andere religie heeft, hoeft bovendien ook geen vijand te zijn, of een uitdager. Absoluut niet.”
Waar plaats jij vanuit je spiritualiteit het fenomeen ‘geweld’?
“Geweld is ook spiritualiteit. Het is noodzakelijk om jezelf te verstaan. We moeten de littekens van onze wonden openen. De etter moet eruit. Als er nog een wonde ettert, moet je de wonde opnieuw opendoen. Je moet ze schoon maken om te kunnen genezen. We zullen die pijn voelen. ‘Violence is necessary in order to heal. Violence is part and parcel.’ Hoe kan je het goede appreciëren zonder het kwade? Dat is deel van je spiritualiteit. Een godsdienst geeft je een kwaliteitslabel: zegt wat goed of kwaad is. In de Abagusii-cultuur die ik bestudeerde, zijn in dat verband drie kleuren heel belangrijk.”
Rood, wit en zwart
“Wit is het toppunt dat je wenst te bereiken. Het is de essentie van ‘goddelijkheid’, ‘divineness’, de top van je spiritualiteit en je verlangt het zo sterk dat het beangstigend wordt. Niemand wil wit zijn! Het wordt zo verlangd dat het je destabiliseert. Het kan je gek maken. Dat is zó goed dat het slecht is.”
“Het zwart, het donkere, is immens slecht, en bevat alles wat je kunt inbeelden als slecht in jezelf. Maar je hebt dat slechte nodig! Het kan je schoonmaken. Het water van de rivier is bijvoorbeeld zwart omdat het alle kwaad zal laten wegstromen en het naar een andere dimensie zal brengen. Het kwaad zal gerecycleerd worden in zichzelf en zal verdwijnen. Een mens heeft het kwade nodig om het goede te appreciëren waarin hij/zij zich bevindt. Maar wij existeren allemaal in ‘het rood’!”
“Rood is noch slecht, noch goed. Wij bestaan in die tussenruimte. In een constante toestand van ontworteling, onrustigheid, zoekend, verlangend naar het goede, maar geraakt en meegesleurd door het kwade, constant worstelend: wij zijn ‘rood’.”
“Wat is dan goed en kwaad? Is het wit en zwart? Neen. Spiritualiteit opent die mogelijkheid om op een heel andere manier te begrijpen wat goed of kwaad is, wat goddelijk en heilig, positief en negatief is. Het is wat wij zijn, en wij absorberen het allemaal tegelijk.”
“Tijdens mijn veldwerk was ik aangenaam verrast dat veel informanten met wie ik sprak, zich daar niet van bewust waren. Ze wilden er ook niet over spreken. Want het verwarde hen (‘maddening’) om te spreken over een existentie die ze zelf zijn.”
‘Die (heilige) boom bestaat niet’
“Een voorbeeld. Er was een boom, omoturumesi, waar we tijdens mijn veldwerk naartoe gingen. Het was een eer om naar die boom te worden gebracht omdat men er offerde. We hebben bij de boom heel wat rituelen verricht. Maar toen we later de boom weer passeerden, ontkende men het bestaan van die boom. Ik wees ernaar en zei: hier staat hij! Maar ze gaven niet toe. De boom waar geofferd werd, was er alleen in een spirituele context. Het was alleen hun spiritualiteit die de boom existentie verleende. Buiten die context kon het alles zijn, in dit geval: een gewone boom, niets meer of niets minder.”
“Het is alsof wij een heel andere parallelle wereld oproepen om de boom een andere vorm en een heel andere betekenis te geven. En ze vroegen me om niet verder over die boom te praten, want dat zou heiligschennis zijn. Ik ben eigenlijk bijna sprakeloos als ik nu over die boom wil spreken, of over dat proces toen ik daar onder die boom zat.”
“Eenzelfde verlamming treedt ook op als ik over de andere rituelen van mijn besnijdenis vertel. Ik maakte de hele nacht vele minirituelen mee en ik denk dat ik zelfs een soort sjamanistische reis heb gemaakt. Wat we in die nacht allemaal hebben ervaren, bevindt zich in een droomvorm die ik met mijn ogen wijd open heb beleefd.”
“Sommige dingen komen ook nu nog terug in mijn dromen. Ik kan er eigenlijk niet over spreken of schrijven. Het verlamt. Het is alsof het heilige, de voorouderlijke krachten mij alleen toestemming gegeven hebben om te spreken over mijn ‘vuur’. En daar ben ik zeer dankbaar voor. Maar over de rest kan ik niet spreken.”
Een vraag over je curatorschap. Op 25 april 2021 eindigt je tentoonstelling ‘Pagne Africain’ in Hasselt. Was het een succes?
“Ja, en ik zou willen dat de tentoonstelling kon reizen. ‘Pagne Africain’ biedt een dwarsdoorsnede van de textielculturen van het Afrikaanse continent aan de hand van een bijzondere selectie Afrikaanse stoffen. Ik hoop dat het een mobiele tentoonstelling kan worden. De onderliggende sociale, historische betekenis en impact is diepgaand voor iedereen, maar nog meer voor de jongeren in de diaspora die zo slecht geïnformeerd zijn over hun roots.”
“Mijn fascinatie met stoffen is al eerder begonnen. In 2011 heb ik een lezing gegeven over stoffen in het kader van Afrikaanse vrouwen en hun spiritualiteit. Mensen zien gewoonlijk alleen de functionele, esthetische en commerciële waarde van textielartefacten. Maar ikzelf zie veel meer betekenissen en symbolen. Afrikaanse stoffen zijn als een archief dat een myriade aan geschiedenissen, spiritualiteiten, rituelen, sociale status en diverse trajecten door de eeuwen heen weergeeft. De stoffen vertellen een verhaal.”
‘Black History Month Belgium’ en ‘Kenya Kikwetu’
“Tijdens ‘Black History Month’ willen Afro-Amerikanen de geschiedenis van hun zwarte afkomst in herinnering brengen. Iedereen is er altijd welkom om deel te nemen aan de evenementen die worden georganiseerd (lezingen, expo’s, muziek).”
“Het viel mij echter op dat er tijdens Black History Month Belgium weinig participatie was. Het initiatief heeft nauwelijks belangstelling gewekt: niet bij de massamedia, niet bij het grote publiek of de universiteiten. Zelfs niet van de Afrikanen voor wie het toch was bedoeld. Het is teleurstellend hoe weinig aandacht en belang aan deze maand wordt gegeven.”
“In 2011 heb ik in het kader van het Leuvense Afrika Film Festival een andere tentoonstelling gerealiseerd: ‘Kenya Kikwetu’, wat betekent ‘Kenia zoals bij ons’.
Die stelde vooral de schoonheid en de rijkdom van het land en de kracht van zijn bevolking tentoon. De tentoongestelde (kunst)voorwerpen van de Abagusii gaven aan hoe beslagen en creatief de mensen zijn in het bewerken van natuurlijke materialen tot kunstzinnige en/of functionele voorwerpen. Het toonde een dagelijkse reis van een boer in Kenia, zijn producten, al wat de Abagusii fijn vinden, hun muziek, zeepsteen, hoe ze zaden behandelen, enz. Heel mooi, maar er was ook toen heel weinig publieke belangstelling.”
Iedereen draagt stoffen
“Het was blijkbaar te vreemd en dan komen de mensen er niet op af. Je moet ze een venstertje geven waardoor ze aangetrokken worden en kunnen binnenkijken. Daarom dacht ik aan stoffen. Iedereen draagt textiel, een stof. Wel, ik gebruik dat als venster en via de diversiteit van de stoffen kan ik iets aantonen.”
“In de tentoonstelling ‘Pagne Africain’ worden de Afrikaanse culturen en tradities in beeld gebracht. Het is iets waar de diaspora-Afrikanen gewoonlijk echt naar op zoek moeten gaan. Mensen in de diaspora hebben behoefte om te weten waar ze vandaan komen, aan zelfkennis en aan waardering.”
“De essentie van dit tentoonstellingsproject ligt niet in de tegenstelling tussen arm en rijk, maar in de rijkdom aan kennis, geschiedenis, spiritualiteit en de betekenis die in de weefsels besloten ligt, los van het stereotiepe refereren naar de exotische motieven en levendige kleuren.”
“Als men het over Afrikaanse stoffen heeft, denkt men onmiddellijk aan de ‘dutch wax prints’. Maar als we iets moeten dekoloniseren, is het de ‘African Dutch wax’. Veel mensen denken dat het de enige Afrikaanse stof is. Dit is natuurlijk niet waar. Er zijn vele Afrikaanse stoffen zoals ‘faso dan fani’, ’forêt sacrée’, kikoi, kitenge, khanga en bògòlanfini.”
“Lang voor de koloniale overheersing begonnen we met weven en het inkleuren van stoffen. Het weven was al in de eerste eeuw in Ethiopië de kroon op het werk! Er zijn verschillende manieren waarop kleuren worden aangebracht. Als men indigo, modder of kruiden op de stoffen aanbracht, had het telkens een andere betekenis. Het was deel van een ritueel, het zei iets over status, enzovoorts. Ook de verbondenheid met de natuur speelt een rol. Door over textiel te spreken, kunnen we dus ook over het klimaat spreken en over hoe het allemaal veranderd is.”
“Soms is de informatie ook letterlijk op de stof geschreven. Bij de Khanga is er altijd een gezegde. Dat is verbonden met een context. Ik wou dat graag allemaal vertellen en tot mijn verbazing is het gelukt. Het modemuseum heeft nooit zoveel bezoekers gehad als nu.”
“Samen met Doek vzw ben ik nu in overleg met het Modemuseum van Antwerpen om ‘Collective Wisdom Sessions’ te starten op basis van stoffen. We willen spreken over dezelfde trajecten, geschiedenissen en hoe ze verweven zijn. We zouden ook graag stoffen archiveren. In de depots van diverse musea liggen er ontzettend veel stoffen die nooit worden getoond. Misschien is het tijd om de stoffen een eervolle plaats te geven.”
“Ik wil deze manier van Afrikaanse cultuurbeleving en spiritualiteit weer een plek geven via stoffen. Ook voor personen van Afrikaanse afkomst gingen de ogen open. Modemusea hebben nu geen excuus meer om dit niet op te pikken.
Maar dat geldt ook voor Bozar, kunstgalerijen of het AfricaMuseum. Ze zouden de stoffen kunnen opnemen in hun standaardcollectie.”
‘Weaving the threads of life’
“Het brengt me terug bij het eerste boek van prof. Devisch ‘Weaving the threads of life’ dat gaat over zijn verblijf in Zuidwest-Congo. Het was voor mij een eyeopener en ik vind de titel ook zo mooi. Het boek betreft en betrekt ook de natuur, onze kosmische ruimte. We maken daar een weefsel van met onze ‘lived experience’ en ‘existential realities’. De hele boodschap gaat over ‘verweven-heid’.”
“In het hele proces van dekolonisatie zouden we moeten indicatoren ontwikkelen waardoor we kunnen meten wat nu onmeetbaar is. We blijven die oude termen gebruiken: white privilege, white superiority, exclusion, othering, maar wat betekenen die termen? Wat is othering, het ‘anders’ zijn? Wat is ‘waardering’? Daarover moet multidisciplinair kwaliteitsonderzoek gebeuren met het ontwikkelen van meetbare indicatoren voor deze termen.”
“Het is hoog tijd. Nu de universiteiten in communicatie zijn met elkaar moeten zij dit samen aanpakken. Anders gaan wij eeuwig discussies voeren omdat al die termen te flou zijn. We blijven maar sukkelen en rond de pot draaien. Geef de mensen goede handvaten zodat ze weten waar we aan toe zijn. De uitdaging is veel groter dan mijzelf. Maar het vuur blijft branden.”
Marc Colpaert
Stella Nyanchama Okemwa is een deskundige over dekolonisatie, een panafrikaniste en een verdediger van de mensenrechten. Zij is al dertig jaar actief in de strijd tegen racisme en discriminatie. Zij behaalde een master in de pedagogie en in de sociale & culturele antropologie. Zij is vice-voorzitter van Africalia vzw, een van de directeurs van het Europees Netwerk voor Mensen van Afrikaanse Afkomst (ENPAD) en een van de coördinatoren van de interfederale coalitie van het Nationaal Actieplan tegen Racisme (NAPAR). Momenteel werkt zij als consultant en coach voor de vzw Hand in Hand tegen Racisme.