Bij de dood van ex-dictator Hissène Habré van Tsjaad: een einde aan straffeloosheid?
Op dinsdag 24 augustus 2021 overleed Hissène Habré (79), de beruchte ex-dictator van Tsjaad, in een ziekenhuis in de Senegalese hoofdstad Dakar, aan de gevolgen van een besmetting met het coronavirus. Daarmee komt een einde aan zijn levenslange gevangenisstraf die hij in de Cap Manuel-gevangenis van Dakar uitzat sinds zijn veroordeling voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid door een ‘buitengewone Afrikaanse kamer’ binnen het Senegalese rechtssysteem in mei 2016. Habré was zonder enige twijfel een van de bloedigste dictators van de nochtans bewogen 20ste eeuw.
Hissène Habré werd vaak de ‘Afrikaanse Pinochet’ genoemd omdat er veel parallellen te trekken zijn tussen zijn bloedig bewind (tussen 1982 en 1990) en dat van zijn veel bekendere Chileense ambtgenoot, met dat verschil dat de internationale belangstelling voor wat er toentertijd in Tsjaad gebeurde altijd veel beperkter was en nog altijd is. Ook zijn plotselinge dood was nauwelijks enige media-aandacht waard.
De internationale betrokkenheid van vooral Frankrijk en de VS bij de instandhouding van het regime-Habré paste nochtans mooi in het geostrategische kader van de Koude Oorlog, net als in Chili. Als een dictator maar de westerse belangen diende, werd er al snel een oogje dichtgeknepen bij massale mensenrechtenschendingen. Meer zelfs, dictators als Habré konden rekenen op de uitgebreide westerse ‘knowhow’ van gespecialiseerde foltertechnieken om het vuile werk op te knappen.
Bondgenoot tegen invloed van Khaddafi
Habré was in de jaren tachtig van de 20ste eeuw de belangrijkste bondgenoot van het Westen in de Sahelgordel van West- en Centraal-Afrika. Hij werd beschouwd als de ideale figuur om de groeiende invloed van de Libische kolonel Khaddafi in dat deel van de wereld te keren.
Hissène Habré werd op 13 augustus 1942 geboren in een Toubou-clan in Faya-Largeau in het noorden van Tsjaad dat toen nog een Franse kolonie was. Met een beurs kon de jonge Habré vanaf 1963 studeren in Parijs. Zoals zovele jonge Afrikanen in die tijd na de onafhankelijkheid kwam hij er in contact met de ideeën van Frantz Fanon, maar geraakte toch vooral in bewondering voor de guerrilla-acties van Che Guevara. Vanaf 1971 was hij opnieuw actief in Tsjaad waar hij zich als militair engageerde bij diverse milities die er een burgeroorlog uitvochten met wisselende krijgskansen voor elke partij.
In 1982 kwam hij met een staatsgreep aan de macht waarbij hij zijn vroegere bondgenoot Goukouni Oueddei aan de kant schoof. Oueddei had het in de oorlog tussen Libië en Tsjaad, om de controle over de grondstofrijke Aozou-strook in het uiterste noorden van Tsjaad, op een akkoordje gegooid met Khaddafi, wiens invloed in Tsjaad toen niet onaanzienlijk was. Dat werd hem in Parijs en Washington uiteraard niet in dank afgenomen.
Met actieve steun van de CIA en een Franse militaire interventie slaagde het nationale leger o.l.v. Habré er in 1987 in om alle Libische troepen definitief uit Tsjaad te verdrijven en de controle over het hele grondgebied te herstellen, ook in de uitgestrekte woestijngebieden van Tibesti en Bornou. Dat was sinds de onafhankelijkheid van Frankrijk in 1960 bijna niet meer gebeurd. Op zo’n figuur kon het Westen dus rekenen…
De beruchte inlichtingendienst DDS
De nietsontziende methodes die Habré en zijn naaste medewerkers aanwendden om hun doel te bereiken, kwamen direct uit de handboeken over counterterrorism van de CIA: een uitgebreid netwerk van spionnen moest ervoor zorgen dat elke potentiële tegenstand in de kiem werd gesmoord. De CIA, onder toenmalig VS-president Ronald Reagan, bood Habré uitgebreide hulp aan bij de uitbouw van zijn beruchte geheime inlichtingendienst DDS, die tussen 1982 en 1990 verantwoordelijk was voor ongeveer 200.000 gevallen van marteling en 40.000 buitengerechtelijke executies en verdwijningen van al dan niet vermeende tegenstanders.
Het hoofdkwartier van de DDS was ‘La Piscine’ in de hoofdstad N’Djamena, een oud-zwembadcomplex uit de Franse koloniale tijd. In de verlaten kelders werden de folterkamers ingericht. De verslagen van de ondervragingen werden minutieus op steekkaarten bijgehouden, alle gruwelijke details incluis. Deze documenten, die nog grotendeels ongeschonden werden teruggevonden in archiefkasten in het complex begin jaren 2000 door onderzoekers van Human Rights Watch, vormden de basis van de stevige bewijslast tegen Habré. Zijn verantwoordelijkheid voor de gruwel was onloochenbaar.
Toen ikzelf in augustus 1996 in N’Djamena was voor een internationale conferentie over mensenrechten had ik de ‘kans’ om met een Tsjadische vriend het beruchte, maar toen volledig verwaarloosde DDS-complex te bezoeken. Een hallucinante ervaring die ik voor de rest van mijn leven zal meedragen en mijn engagement voor vrede en mensenrechten alleen maar heeft versterkt. Vandaar ook dit artikel, omdat ik vind dat de complexe zaak-Habré veel meer aandacht verdient, ook in België.
Déby pleegt coup tegen vroegere medestander
Op 1 december 1990, de Koude Oorlog was voorbij, werd Habré met militaire middelen van de macht verdreven door zijn vroegere medestander generaal Idriss Déby Itno. Déby zou ruim 30 jaar met ijzeren hand president van Tsjaad blijven tot hij in april 2021 in onduidelijke omstandigheden omkwam bij gevechten met rebellen die uit Libië kwamen. Zijn zoon, viersterrengeneraal Mahamat Idriss Déby, is sindsdien het nieuwe staatshoofd tijdens een transitieperiode. Democratie of eerlijke verkiezingen heeft Tsjaad nog nooit gekend.
Habré vluchtte eerst naar Kameroen en kort daarna naar Senegal waar hij tot aan zijn dood in ballingschap leefde in Dakar. Bij zijn vlucht uit N’Djamena wist Habré letterlijk een deel van de schatkist mee te nemen: miljarden CFA-franc in bankbiljetten verdwenen definitief uit het al sterk verarmde land. Habré heeft er zich een comfortabel leven mee kunnen garanderen. Een ex-minister van financiën van Senegal beheerde in Dakar zijn fortuin.
Belgische betrokkenheid: universele jurisdictie oorlogsmisdaden
Ook België geraakte direct betrokken bij de zaak-Habré. Het is misschien zelfs niet overdreven om te stellen dat het nooit tot een rechtszaak tegen Habré zou zijn gekomen zonder de hardnekkigheid van een Brusselse onderzoeksrechter die al sinds 2000 bewijsmateriaal verzamelde tegen Habré om de klachten van de tienduizenden slachtoffers en hun familieleden, waarvan er ondertussen enkelen de Belgische nationaliteit hadden verworven, te ondersteunen.
Drie slachtoffers van de terreur onder Habré deden in 2000 namelijk een beroep op de Belgische wetgeving die universele geldigheid voorziet bij zaken van grove mensenrechtenschendingen en genocide. Een wet die een direct gevolg was van het debacle met de Rwandese genocide van 1994, maar die later – onder Amerikaanse druk – fors werd afgezwakt. Zij dienden diverse klachten in met burgerlijke partijstelling bij een Brusselse rechtbank.
Een Belgische onderzoeksrechter was dus verplicht om de zaak tot op het bot uit te spitten en een proces voor te bereiden. De Brusselse onderzoeksrechter Daniel Fransen en zijn team hebben duizenden dossiers van slachtoffers onderzocht, ook ter plaatse in N’Djamena. Op 19 september 2005 heeft Fransen het onderzoek afgesloten en meteen een internationaal aanhoudingsmandaat uitgevaardigd tegen Hissène Habré.
De beschuldiging luidt: misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden, systematische marteling van gevangenen, verkrachtingen als oorlogswapen en zware overtredingen van het internationaal humanitair recht. Senegal was dus op basis van internationale verdragen, die het land ondertekende, verplicht om Habré te arresteren en uit te leveren.
De uitlevering aan België, waar bij wijze van spreken vanaf 2005 alles klaar was om het proces tegen Habré onmiddellijk van start te laten gaan in Brussel, lag voor de hand en was ook de optie die de voorkeur wegdroeg van de organisaties van slachtoffers en hun familieleden.
Maar Senegal weigerde alle medewerking… wat aanleiding gaf tot een diplomatiek conflict tussen België en Senegal dat jaren aansleepte.
Op haar topconferentie van 24 januari 2006 in Khartoem had de Afrikaanse Unie beslist dat een panel van Afrikaanse juridische experts zich over de kwestie-Habré zou buigen om een ‘bevredigende oplossing’ te vinden.
De Afrikaanse Unie vond het wenselijk dat Habré in Afrika voor de rechter zou komen. De uitlevering van een oud-staatshoofd aan een Europees land, dat bovendien een niet zo fraai koloniaal verleden in Afrika had (de Belgische betrokkenheid bij de moord op Patrice Lumumba in 1961 kwam geregeld terug in de debatten), lag nu eenmaal heel gevoelig.
In 2011 leek er schot te komen in de zaak toen de Senegalese autoriteiten aankondigden dat ze Habré zouden uitleveren aan … Tsjaad, waar de oud-dictator al in 2008 bij verstek ter dood veroordeeld werd in een schijnproces.
Navi Pillay, de Hoge Commissaris voor Mensenrechten van de Verenigde Naties in Genève, heeft toen bij de Senegalese regering aangedrongen om Habré niet aan Tsjaad uit te leveren. Zij vreesde dat Habré er geen eerlijk proces zou krijgen en de kans zou lopen te worden gefolterd. Senegal liet weten zelf geen proces tegen Habré te willen organiseren.
“Al 20 jaar lang vragen we gerechtigheid en Senegal stuurt ons telkens met een kluitje in het riet”, verklaarde Jacqueline Moudeïna, voorzitster van ATPDH. “De enige optie die openblijft is de uitlevering aan België. Daar is alles klaar voor een sereen en eerlijk proces. Dat is het minste wat de slachtoffers van de terreur nog mogen verwachten. Senegal moet eindelijk stoppen met spelletjes te spelen.”
Ook de Zuid-Afrikaanse aartsbisschop Desmond Tutu heeft de Afrikaanse regeringsleiders herhaaldelijk opgeroepen gerechtigheid te laten primeren op diplomatieke machtsspelletjes.
In november 2011 heeft het UN Committee against Torture Senegal eraan herinnerd dat op basis van het antifolterverdrag, dat Senegal heeft ondertekend, een proces tegen Habré noodzakelijk was. Als Dakar het zelf niet wilde organiseren, dan was uitlevering aan België de enige optie. Maar telkens opnieuw vonden de autoriteiten in Dakar andere argumenten om niet tot uitlevering over te gaan.
Onder meer de Association Tchadienne pour la Promotion et la Défense des Droits de l’Homme (ATPDH) en ook de Organisatie van familieleden van Slachtoffers (AVCRHH) van de terreur onder Habré zouden het liefst van al zien dat de ex-dictator werd uitgeleverd aan België.
Samen met een hele reeks Afrikaanse mensenrechtenorganisaties en Human Rights Watch stuurden ze een opmerkelijke open brief aan de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten van de Afrikaanse Unie waarin ze nogmaals aandrongen op een snelle uitlevering van Habré aan België.
Eindelijk schot in de zaak-Habré?
In juli 2012 had het hoogste rechtscollege van de VN, het Internationaal Hof van Justitie (ICJ) in Den Haag, dat arbitrage tussen staten regelt, zich uitgesproken in de zaak die België tegen Senegal had aangespannen. “Senegal moet zonder dralen zelf de voormalige Tsjadische president Hissène Habré vervolgen, of hem aan België uitleveren”, zo luidde de uitspraak van het hof.
De uitspraken van het ICJ zijn wel bindend, maar kunnen niet worden afgedwongen. Toch toonde de nieuwe Senegalese president Macky Sall al meteen na de uitspraak in Den Haag de politieke bereidheid om het proces tegen Habré eindelijk in Dakar van start te laten gaan. Zijn voorganger schoof de zaak elke keer weer op de lange baan.
Eveneens in 2012 bereikten de Afrikaanse Unie en de Senegalese regering een ‘historisch’ akkoord over de oprichting van een speciale rechtbank voor het proces tegen Habré. Vooral Aminata Touré, de nieuwe en dynamische minister van Justitie onder president Sall, speelde hierbij een sleutelrol. Minister Touré verklaarde opgelucht te zijn tijdens een persconferentie in Dakar dat de complexe zaak binnen afzienbare termijn zou zijn opgelost. “Wij hebben veel tijd verloren”, gaf Touré toe, “maar nu staat niets nog een proces tegen Habré in Dakar in de weg. Wij hebben het juridisch kader vastgelegd en kunnen meteen met de strafzaak beginnen op basis van het dossier dat door de Belgische onderzoeksrechter grondig is voorbereid.”
“De slachtoffers hebben al te lang op gerechtigheid moeten wachten, wij willen hen niet langer ontgoochelen. Wij schrijven geschiedenis in het internationaal recht, dankzij de inspanningen van de Afrikaanse Unie. Afrika bewijst hiermee dat het zélf zijn eigen zaken kan aanpakken.”
‘Buitengewone Afrikaanse Kamer’ van Senegalese rechtbank
De ‘speciale Afrikaanse rechtbank’ voor de zaak-Habré zou uit vier kamers bestaan, zo bepaalde het bereikte akkoord: de kamer voor de onderzoeksrechter en de kamer van inbeschuldigingstelling, een eigenlijk assisenhof en een hof van cassatie. Elke kamer wordt voorgezeten door een Afrikaanse magistraat, bijgestaan door Senegalese rechters.
De kamers hebben de bevoegdheid om genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en marteling te berechten voor zover dit gaat om feiten gepleegd tussen 7 juni 1982 en 1 december 1990, de regeerperiode van Hissène Habré.
Waarom zou het Internationaal Strafhof (ICC) in Den Haag deze zaak niet kunnen behandelen? Daar is het toch voor opgericht? Het ICC kan alleen maar zaken behandelen die betrekking hebben op feiten gepleegd ná 1 juli 2002, de dag dat het statuut van Rome, dat het ICC oprichtte, van kracht werd. Alles wat onder Hissène Habré is gebeurd in Tsjaad dateert van veel eerder.
De slachtoffers worden gehoord door het speciale hof en zij zullen als burgerlijke partij optreden. Zij kunnen ook aanspraak maken op herstelvergoedingen. Alle zittingen zijn openbaar en worden door de Tsjadische staatstelevisie uitgezonden.
Afrikaanse Unie pakt strijd tegen straffeloosheid aan
Het International Committee for the Fair Trial of Hissène Habré, dat een brede waaier van organisaties omvat die de slachtoffers vertegenwoordigen samen met Human Rights Watch, de International Federation of Human Rights (FIDH), de Senegalese mensenrechtenliga en de Franse actiegroep Agir Ensemble pour les Droits de l’Homme hoopten dat de internationale donoren ook snel met geld over de brug zouden komen om het proces te helpen financieren. België zou ongeveer 1 miljoen euro bijdragen aan de kosten van het proces-Habré.
Op 19 december 2012 keurde het Senegalese parlement eindelijk de wet goed die de oprichting van de speciale ‘Afrikaanse kamers’ binnen het Senegalese rechtssysteem voor het proces tegen oud-dictator Habré mogelijk maakte. Op 8 februari 2013 werd dan het tribunaal officieel geïnstalleerd en op 30 juni 2013 werd Habré gearresteerd en naar de gevangenis van Cap Manuel in Dakar overgebracht in afwachting van het begin van zijn proces.
Habré kon al die tijd onbekommerd genieten van zijn luxueuze villa in Ouakam, een rustige buitenwijk van zijn zelfgekozen ballingsoord Dakar. In Senegal had hij nog vele bewonderaars, tot in de hoogste regeringskringen, die hij af en toe wat ‘cadeautjes’ toestopte. Hij sponsorde gul de bouw van moskeeën en voetbalclubs, was opnieuw getrouwd met een Senegalese vrouw, leefde als een uiterst vrome moslim, bad in de moskee, deelde aalmoezen uit, waardoor zijn populariteit bij arme Senegalezen nog toenam.
Zijn schrikbewind in Tsjaad was een schim uit een ver verleden en dat wilde hij zelf graag zo houden. Maar de slachtoffers van zijn bloedig terreurregime lieten niet los en zouden er alles aan doen om Habré voor een rechtbank te brengen en zo een einde te maken aan de aanslepende straffeloosheid.
Na twee jaar voorbereidend werk ging het proces op 20 juli 2015 van start met de eerste openbare zitting. Habré zorgde meteen voor opschudding door zijn hardnekkig verzet toen hij de rechtbank werd binnengeleid. Hij weigerde een verklaring af te leggen of te antwoorden op de vragen die de rechter hem stelde. Hij schreeuwde dat de rechtbank illegaal was en hem niet kon vervolgen, alleen tegenover Allah zou hij verantwoording afleggen voor zijn daden.
De uitspraak volgde op 30 mei 2016: Habré werd over de hele lijn schuldig bevonden aan de hem ten laste gelegde zware feiten van misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden, foltering en verkrachting als oorlogswapen. Hij kreeg levenslang en werd veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan alle 7396 slachtoffers die zich hadden gemeld bij de rechtbank. In totaal 82 miljard CFA-franc of ongeveer 684 miljoen euro. Zijn bezittingen in Dakar werden verbeurdverklaard, maar de opbrengst van de verkoop zou bijlange na niet volstaan om de schadevergoedingen te kunnen betalen.
Zijn advocaten tekenden meteen beroep aan tegen de uitspraak, maar op 27 april 2017 bevestigde een Malinese rechter in het beroepshof van de speciale rechtbank in Dakar het eerdere vonnis. Daarmee was het proces definitief ten einde.
Fonds blijkt een lege doos…
Of toch nog niet helemaal. De Afrikaanse Unie besloot in 2016 om een speciaal fonds op te richten om de schadevergoedingen aan de nog overlevende slachtoffers en hun familieleden te betalen. Begin 2021 bleek dat fonds nog maar 42.000 euro te bevatten!
Meer dan 30 jaar moesten zij wachten op enige gerechtigheid, het proces werd eindeloos op de lange baan geschoven met procedurespelletjes over en weer en zelfs nu nog hebben de meeste overlevenden geen eurocent schadevergoeding ontvangen.
In september 2021, na de dood van Habré, beloofde een commissie van de Afrikaanse Unie nu echt werk te zullen maken van de herstelbetalingen aan de duizenden slachtoffers. Een missie gaat binnenkort naar Tsjaad om concrete stappen daartoe te ondernemen. Afwachten of het dit keer wat wordt.
In 2015 had een strafrechtbank in Tsjaad al 20 ex-medewerkers van de DDS veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen aan hun slachtoffers. Maar ook hier blijven de effectieve betalingen uit.
Proces van de eeuw
De zaak-Habré groeide wel uit tot een voorbeeld voor menig Afrikaanse mensenrechtenactivist, want Afrika had aan de wereld getoond dat het in staat was om een oud-staatshoofd op een serene manier, gestoeld op tonnen bewijsmateriaal en degelijk juridisch onderzoek, te laten veroordelen voor de ergste misdaden (die nooit verjaren), zelfs 30 jaar na de gepleegde feiten.
“In juni 2015 schrijft Afrika geschiedenis. Een van de brutaalste dictators zal berecht worden in een Afrikaanse rechtbank, meer dan twee decennia na zijn afzetting in een coup. Het proces zal het eerste in de wereld zijn waarop het gerecht van één land de voormalige heerser van een ander land vervolgt voor vermeende mensenrechtenschendingen”, schreef The New York Times.
De lange campagne “was uitzonderlijk omwille van de vastberadenheid van de slachtoffers, en van Human Rights Watch, om hem voor het gerecht te slepen.”
De Franse krant Le Monde noemde de zaak “een keerpunt voor gerechtigheid in Afrika. Het stelt een historisch precedent dat Afrikaanse rechtbanken gerechtigheid kunnen leveren voor Afrika”.
Een reactie op de dood van Habré:
Mensenrechtadvocaat Reed Brody van Human Rights Watch, die in het proces de slachtoffers van Habré bijstond, laat in een eerste reactie op Twitter (24 augustus 2021) weten dat Habré de geschiedenis ingaat “als een van de meest meedogenloze dictators, een man die zijn eigen volk afslachtte, hele dorpen platbrandde, vrouwen naar zijn troepen stuurde om als seksslaven te dienen en clandestiene kerkers bouwde om zijn vijanden meedogenloos te laten martelen”.
Jan Van Criekinge
Zonder Europese militaire bases was oorlog in Irak, Afghanistan of Tsjaad onmogelijk, zeggen vredesactivisten (Pala, 5 november 2008)