Laudatio voor Michail Gorbatsjov (Deel 1)

De Zwitserse schrijver Friedrich Dürrenmatt (1921-1990) werd in 1990 gevraagd om een ‘laudatio’ te schrijven ter ere van Sovjet-leider Michail Gorbatsjov die mee aan de basis lag van de val van de Muur. Gorbatsjov kreeg daarvoor – naast de Nobelprijs – ook de Otto-Hahn-Vredesmedaille.

Een maand voor zijn dood schreef Dürrenmatt deze tekst die we een merkwaardig tijdsdocument vinden. Actueel ook omdat het in kaart brengt wat de Koude Oorlog en nucleaire afschrikkingen toen betekenden. Beangstigend omdat huidig Russisch president Vladimir Poetin blijkbaar niets geleerd heeft uit het inzicht dat Gorbatsjov destijds omtrent het marxisme had.

De klassenstrijd en de zege van het proletariaat zouden immers evenzeer het onderspit delven wanneer de hele mensheid door atoom- of waterstofbommen zou worden vernietigd.

Dürrenmatt, zoon van een dominee, rebelse filosoof, schrijver van grotesk theater, schilder die soms doet denken aan James Ensor of Jeroen Bosch, heeft steeds oog gehad voor het universum, het ‘uitspansel’, en de onbegrijpelijke apocalyptische spinsels van de mensheid die het niet kan laten onnodig bloed te laten vloeien en geneigd is om zichzelf te vernietigen.

We spreiden Dürrenmatts ‘Laudatio’ over twee maanden. Hieronder volgt het eerste deel.


Friedrich Dürrenmatt (1921-1990) (foto: KEYSTONE/AP/Kurt Strumpf)
Friedrich Dürrenmatt (1921-1990)
(foto: KEYSTONE/AP/Kurt Strumpf)

Laudatio voor Michail Gorbatsjov

Tekst van de Zwitserse schrijver Friedrich Dürrenmatt bij de toekenning van de Otto-Hahn-Vredesmedaille aan Michail Gorbatsjov door de Deutsche Gesellschaft für die Vereinten Nationen op 25 november 1990 in Berlijn.

“Op 17 december 1938 slaagden de scheikundigen Otto Hahn en Fritz Strassmann erin om door middel van een installatie op een keukentafel in Berlijn de eerste oerkernsplitsing in een paraffinering te laten plaatsvinden.

Albert Einstein schreef reeds in 1939 in een brief aan VS-president Roosevelt dat de Duitsers atoombommen zouden kunnen maken, en zeven en een half jaar na de ontdekking van Otto Hahn viel de atoombom op Hiroshima, een bom die – mocht Duitsland niet aan de Sovjet-Unie ten gronde zijn gegaan – op Berlijn zou gevallen zijn, omdat de bom uiteindelijk tegen Hitler werd gefabriceerd. Daarmee begon een van de meest monsterlijke eeuwen van de wereldgeschiedenis.

De fabricage van atoombommen kon niet worden geheimgehouden. Reeds in 1949 beschikte de Sovjet-Unie over dit wapen, waarna de beide grootmachten meteen de waterstofbom ontwikkelden. Door een ontsteking van een atoombom werd een proces op gang gebracht zoals dat binnenin de zon ook gebeurt. De wapenwedloop ging van start, temeer omdat ook Groot-Brittannië in 1957 en China in 1969 over waterstofbommen beschikten.

Otto Hahn (midden) en Fritz Strassmann tonen Heinz Haber hoe ze tot de eerste nucleaire splijting kwamen in 1938 in Berlijn.
Otto Hahn (midden) en Fritz Strassmann tonen Heinz Haber hoe ze tot de eerste nucleaire splijting kwamen in 1938 in Berlijn.

Ook al was de atoombom uit angst voor een Duitse atoombom ontwikkeld, ze had niet hoeven te worden gefabriceerd. Hitlers geheime wapens waren de raketten waarmee Londen werd beschoten en waar geen afweer tegen bestand was.

Deze raketten werden door de Amerikanen en de Sovjet-Russen verder ontwikkeld als draagraketten voor atoombommen, wat uiteindelijk een evenwicht in de nucleaire afschrikking tot stand bracht.

De mens wordt zijn eigen apocalyps

Het historisch gebeuren speelt zich af op twee niveaus. Het eerste niveau is wat we geschiedenis noemen, in ons geval de Koude Oorlog, de confrontatie tussen twee supermachten. Het tweede niveau betreft diegenen die door dat gebeuren getroffen worden, het psychologisch niveau.

Zoals de explosie van een atoombom ontstaat door een kernkettingreactie van een kritische hoeveelheid van de uraniumisotoop 235, zo veroorzaakte de atoombom ook een kettingreactie van angst alsof ze zelf de kritische hoeveelheid angst was.

Het was angst van een bijzondere aard. Sindsdien woont de angst in de mens. Met de atoombom leerde de mens zichzelf te vrezen, hij werd zijn eigen apocalyps. De mens was in staat om de mensheid te vernietigen. Hij had geleerd om de kracht in te zetten die de atoomkernen samenhoudt, de kracht die losbarst wanneer materie zich omzet in energie.

De Koude Oorlog kan alleen psychologisch worden begrepen, hoewel hij ideologisch wordt gevoerd. Maar de ideologieën die tegenover elkaar stonden waren alleen de rationele rechtvaardigingen van het irrationele conflict.

Atoombommen en waterstofbommen

Doordat de beide supermachten over atoomwapens beschikten, verlamden ze elkaar, ze pantserden elkaar wederzijds. In het Westen werd het communisme, in het Oosten het kapitalisme een spook, de NAVO stond tegenover het Warschaupact.

Geen van beide supermachten durfde het atoomwapen in te zetten, maar ieder produceerde steeds meer atoom- en waterstofbommen voor de korte-, midden- en lange afstandsraketten, voor vliegtuigen en onderzeeërs om te bewijzen dat hij ze zou gebruiken, als de andere ze zou inzetten. Maar omdat niemand ze gebruikte, maar beide supermachten ze konden inzetten, bewapenden ze zich allebei ook conventioneel voor het geval dat een van de twee zo unfair zou zijn en conventioneel zou aanvallen, in de aanname weliswaar dat niemand uit angst voor een atoomoorlog die ook werkelijk zou voeren.

De angst voor elkaar nam zozeer de kenmerken van een psychose aan, dat beide tegenstanders in een poging om elkaar ten dode te bewapenen het resultaat van de Tweede Wereldoorlog omkeerden: de verliezers van de hete oorlog, Duitsland en Japan, werden de overwinnaars van de Koude Oorlog.

En toen de Duitse bondskanselier de diepzinnige uitspraak deed dat Karl Marx dood was en Ludwig Erhard (nvdr: CDU-politicus en bondskanselier van Duitsland van 1963 tot 1966) leefde, vergat hij dat de Bondsrepubliek alleen door de Koude Oorlog geworden is wat ze voorheen was en momenteel al niet meer is omdat ze zich met de DDR tot een nieuw Duitsland kon verenigen dankzij een marxist.

Marxist Michail Gorbatsjov

Die marxist is Michail Gorbatsjov, en als we hem willen recht doen, moeten we hem ook als marxist ernstig nemen. Tenslotte is hij het die als secretaris-generaal van de communistische partij van de Sovjet-Unie de Koude Oorlog heeft beëindigd. Ik ben daarom verplicht het fenomeen Gorbatsjov te onderzoeken zonder dat ik zijn politieke overtuiging deel.

Desondanks moet ik op die overtuiging ingaan en Gorbatsjov als politicus daaruit afleiden. Men kan het feit niet uit de weg gaan dat Gorbatsjov probeert om het marxisme te transformeren, niet om het af te schaffen, maar om het te vernieuwen; en dat hij in de perestrojka – zoals hij in 1987 schrijft – een onvermijdelijke noodzakelijkheid ziet die vanuit de dieper liggende ontwikkelingsprocessen van de socialistische maatschappij ontsproten is en dat elke vorm van uitstel in de nabije toekomst zal leiden tot een verslechtering binnenin en tot een ernstige sociale, economische en politieke crisis.

Om de filosofie van de vrede te ontwikkelen, zo gaat Gorbatsjov verder, moet de wederzijdse afhankelijkheid van oorlog en revolutie opnieuw doordacht worden.

Michail Gorbatsjov (1931 – 2022) heeft als secretaris-generaal van de communistische partij van de Sovjet-Unie de Koude Oorlog beëindigd.
Michail Gorbatsjov (1931 – 2022) heeft als secretaris-generaal van de communistische partij van de Sovjet-Unie de Koude Oorlog beëindigd.

De theorie van oorzaak en gevolg tussen oorlog en revolutie is weerlegd

In het verleden heeft een oorlog er dikwijls toe gediend om een revolutie te ontketenen. De marxistisch-leninistische logica zou bevestigd hebben dat het imperialisme onontkoombaar tot een grote gewapende confrontatie zou leiden.

Maar toen er een radicale verandering van de verhoudingen ontstond en de totale vernietiging denkbaar geworden was als resultaat van een nucleaire oorlog, heeft dat – aldus Gorbatsjov – de theorie van oorzaak en gevolg tussen oorlog en revolutie weerlegd.

Op het 17de partijcongres van de communistische partij van de Sovjet-Unie werden de thema’s revolutie en oorlog helder van elkaar gescheiden en de volgende twee zinnen werden geschrapt in het nieuwe partijprogramma: “Als de imperialistische agressoren het toch wagen om een nieuwe wereldoorlog te beginnen, dan zullen de volkeren niet langer een systeem tolereren dat ze in vernietigende oorlogen meetrekt. Ze zullen het imperialisme wegvegen en begraven”.

Perestrojka

Dat schrappen hield in dat de economische, politieke en ideologische competitie tussen de kapitalistische en socialistische landen onvermijdelijk werd. Maar de competitie moest gebeuren in een vredelievend kader dat noodzakelijkerwijze samenwerking voor ogen had. Het zou aan de geschiedenis zijn om een oordeel te vellen over de verdiensten van de verschillende systemen. De geschiedenis zou kiezen.

Elke natie zou voor zichzelf moeten beslissen welk systeem en welke ideologie ze beter vond. De perestrojka moest een aansporing zijn om te wedijveren. Op het ogenblik dat men de dialectische eenheid van de tegenstellingen zou begrijpen, zou die zich invoegen in het concept van vredevolle co-existentie.

Otto Hahn (1879 – 1968) begreep het atoom nog als een planetensysteem met elektronen die rond een kern van protonen en neutronen cirkelden.
Otto Hahn (1879 – 1968) begreep het atoom nog als een planetensysteem met elektronen die rond een kern van protonen en neutronen cirkelden.

Otto Hahn wist niet dat hij de atoombom mogelijk maakte toen hij het eerste oeratoom splitste. Hij begreep het atoom nog als een planetensysteem met elektronen die rond een kern van protonen en neutronen cirkelden. Vandaag heeft men dat atoommodel opgegeven.

We denken het atoom nu als een soort nevel waarvan de deeltjes onscherp zijn, – nu eens zijn ze er, dan weer niet – en de protonen en elektronen van de kern zijn uit nog kleinere deeltjes samengesteld.

Gorbatsjov had geen vermoeden welke werking hij uitlokte door de twee zinnen uit het programma van de communistische partij van de Sovjet-Unie te schrappen. Voor hem stonden twee supermachten tegenover elkaar die elkaars bewapening ‘ten dode’ opdreven, vooral nadat de VS besloten hadden een ruimteschild van honderden miljarden dollar te construeren dat hun gebied tegen nucleaire aanvallen zou beschermen.

Het zou de Sovjet-Unie gedwongen hebben nieuwe wapens tegen dit afweersysteem te ontwikkelen om het evenwicht van de angst te herstellen. We weten intussen dat de nucleaire wapenwedloop de twee supermachten danig verzwakte. De onzin van de wapenwedloop moest stoppen en de mogelijkheid van een Derde Wereldoorlog moest met alle middelen worden vermeden, het zou het einde van de mensheid kunnen betekenen.

Maar een abrupt einde van de wereldgeschiedenis door een nucleaire catastrofe kwam in de marxistische theorie niet voor. De theorie stond voor een fenomeen dat met haar niet overeen stemde. Als een dier zich zou kunnen definiëren, zou het zeggen sentio ergo sum, ‘ik voel, dus ik ben’, terwijl de mens bepaald wordt door het cogito, ergo sum, ‘ik denk, dus ben ik’.

De mens is een denkend dier. Het dier is helemaal gevoel, helemaal instinct. Gewis voelen de hogere dieren wanneer ze moeten sterven dat er iets bedreigends op hen afkomt, ook al kunnen ze niet plaatsen wat er op hen afkomt. De mens is het dier dat weet dat hij moet sterven.

Terwijl het dier één is met het zijn, is het zijn voor de mens niet vanzelfsprekend meer omdat hij weet heeft van zijn sterfelijkheid. Het zijn kan hem op elk moment ontnomen worden en zal hem ook ooit worden afgenomen.

Een miljard jaar evolutie: de mens een prothesen-wezen

Als dier is de mens het resultaat van een miljard jaar lange evolutie, ook zijn gevoelens, zijn angst, zijn agressie en zijn seksualiteit hebben hun wortels in een voormenselijk verleden. Pas sinds twee, misschien drie miljoen jaren hebben we ons langzaam tot mensen ontwikkeld. We weten van dit gebeuren zo goed als niets.

Maar toen de mens mens werd, toen het denken begon en hij daardoor de dood ontdekte, zijn sterfelijkheid, verdubbelde zich zijn vrees die het dier ook heeft als het opgejaagd wordt. Maar bij de vrees voor het roofdier trad bij de mens ook nog de vrees voor de dood. Uit die dubbele vrees ontstond het technisch verstand. Ook dat is een resultaat van de evolutie.

Bij het dier vinden we dat terug als technisch instinct. Termietenbouwsels, spinnenwebben, nesten bij vogels, dammen bij bevers. Het technisch verstand hielp het dier in de mens om te overleven door hem te herscheppen tot een prothesen-wezen: de steen, de speer die hij wierp, de pijl die hij afschoot zijn het verlengde van zijn arm; door zijn wapens werd de mens het verschrikkelijkste roofdier.

Zoals het technisch verstand hem heeft gediend om zijn emotionele erfenis uit het onbeperkte zijn van het dier mee te nemen naar het door de dood beperkte zijn van de mens, zo maakte het hem ook mogelijk zich in het mens-zijn te settelen, zich te organiseren. Uit de horde werd een stam, uit de stam een volk, uit de stamgevechten ontstonden oorlogen tussen volkeren. De mens stelde vast dat hijzelf de beste prothese was.

Marxisme en de industriële revolutie

De antieke tijd is zonder de slavernij ondenkbaar, de oorlogen waren noodzakelijk om slaven te vangen. Maar het technisch verstand ontwikkelde zich eerst langzaam. Behalve de uitvinding van het buskruit en de boekdrukkunst bleef de techniek tot de tijd van Napoleon grotendeels dezelfde als in de Oudheid: koetsen, zeilschepen, handwerkers, enzovoorts.

Maar in de 18de eeuw kwam stilaan de industriële revolutie opdagen, te beginnen met manufacturen en fabrieken.  Eerst werkte het technisch verstand empirisch, nadien oriënteerde het zich steeds meer naar de natuurwetenschap.

Friedrich Dürrenmatt: Turmbau I, 1952.
Friedrich Dürrenmatt: Turmbau I, 1952.

Het marxisme is ontstaan in de tijd van die industriële revolutie, waarin nog niet kon worden gezien waar dit naartoe zou leiden. Het wetenschappelijk wereldbeeld was mechanistisch, alles verliep streng causaal. Marx zag zichzelf als wetenschapper en omdat de industriële revolutie erin bestond om de kennis van de mechanistische fysica om te zetten in machines en zo de handwerker te vervangen door de arbeider, wou hij de wereld niet alleen interpreteren, maar ook veranderen: tegelijkertijd wetenschapper en technicus zijn.

Hij zag de ontwikkeling van de menselijke samenleving overeenkomstig het natuurwetenschappelijk wereldbeeld causaal en voorspelbaar, want de natuurwetten zouden ook in de toekomst dezelfde blijven. Die ontwikkeling zag hij verlopen als een klassenstrijd waarbij op het einde de klasse van de arbeiders, het proletariaat, als overwinnaar tevoorschijn komt en de klasseloze maatschappij zou ontstaan.

Maar het verdere verloop van de industriële revolutie kon Marx niet voorspellen. Hij zag de revolutie als afgesloten. Maar de revolutie hield gelijke tred met de fysica, daardoor kon ze de atoombom produceren en zo dreigt de industriële revolutie niet alleen de mensheid, maar ook het proletariaat te vernietigen in plaats van het te bevrijden, zoals Marx het had gezien.

Filosofie van het Alsof

In zijn in 1911 verschenen ‘De Filosofie van het Alsof’ onderzoekt Vaihinger de vraag hoe het komt dat we met bewust verkeerde voorstellingen toch het juiste kunnen bereiken. Hij onderzoekt tegelijk de nationaal-economische methode van Adam Smith – de eerste theoreticus van het kapitalisme – die alle economische handelingen van de maatschappij zo bekijkt alsof ze enkel en alleen gedicteerd worden door egoïsme.

Hij laat daarbij alle andere factoren aan de kant zoals welwillendheid, zedelijkheid, gerechtigheid, billijkheid, medelijden, gewoonten en gebruiken. Hij stelt deze fictieve zin als axioma aan het begin van het systeem en ontwikkelt daaruit deductief, met systematische noodzakelijkheid alle wetten van handel en verkeer en alle fluctuaties in deze gecompliceerde gebieden.

Deze opzettelijke verwaarlozing van elementen van de werkelijkheid met als doel wetenschappelijke vereenvoudiging noemt Vaihinger de ‘abstraherende’ methode.

Nu ligt aan het egoïsme van waaruit Vaihinger het kapitalisme afleidt de drang naar vrijheid ten gronde, het gevoel absoluut zichzelf te kunnen zijn. Maar omdat de mens niet als enkeling leeft, maar met andere mensen samen die ook allemaal vrij willen zijn, is elke samenleving gegrond op de begrenzing van de vrijheid van de enkeling door die van de anderen, – zelfs als de samenleving tot de eenvoudigst denkbare verhouding wordt geabstraheerd, namelijk tot de verhouding meester en knecht.

Deze begrenzing noemen we gerechtigheid. Ze is een dialectische verhouding zoals alles wat zich tussen mensen afspeelt.

Friedrich Dürrenmatt: ‘Turmbau III, Der amerikanische Turmbau’, 1968 (Torenbouw III, de Amerikaanse torenbouw).
Friedrich Dürrenmatt: ‘Turmbau III, Der amerikanische Turmbau’, 1968 (Torenbouw III, de Amerikaanse torenbouw).

De verhouding meester-knecht

Zowel de meester als de knecht kan het gevoel hebben rechtvaardig te handelen en te worden behandeld, maar ook rechtvaardig te handelen en onrechtvaardig te worden behandeld, zodat de relatie meester en knecht als het ware omkeert.

Terwijl de vrijheid het gevoel is van het individu en de gerechtigheid een tussenmenselijk, maar tegelijk ook existentieel gevoel, opereert de politiek met twee ficties die ze ook vrijheid en gerechtigheid noemt. Voor de politiek is de verhouding meester – knecht altijd onrechtvaardig. De meester bezit het kapitaal, de knecht krijgt zijn loon. De meester is altijd vrij en de knecht is altijd onvrij.

Daarop kent de politiek twee antwoorden: een realistische en een fictieve. De realistische bestaat erin om de verhouding meester en knecht zo vorm te geven dat de relatie rechtvaardiger en vrijer is voor de knecht en onvrijer voor de meester, natuurlijk zonder de verhouding meester en knecht ooit volledig te kunnen opheffen omdat ze in de aard der natuur ligt.

Dus volg ik Adam Smith en abstraheer ik het zeer gecompliceerde machtsvlechtwerk van de maatschappij tot de verhouding meester en knecht. Politiek gesproken, is de vrijheid in een voortdurend gevecht met de gerechtigheid, het kapitalisme met het socialisme, maar de wereld kan alleen socialer worden, nooit socialistisch, of alleen maar kapitalistischer, nooit helemaal kapitalistisch.

Veel meesters en veel knechten

Het andere fictieve antwoord houdt in dat het eerst de verhouding meester – knecht anders analyseert. Er zijn veel meesters en veel knechten. De meesters worden de bourgeoisieklasse genoemd. Ze is in het bezit van de productiemiddelen. De knechten zijn de proletariaatklasse.

De relatie meester – knecht is dus in dit antwoord de relatie bourgeoisie – proletariaat geworden. Het proletariaat dient de bourgeoisie anders dan de knecht de meester. Het vervaardigt met de productiemiddelen van de bourgeoisie producten die duurder worden verkocht dan er aan het proletariaat voor betaald werd.

De verhouding meester – knecht was een directe verhouding, terwijl de verhouding bourgeoisie – proletariaat indirect is. De afzonderlijke proletariër hoeft de bourgeois die hem uitbuit helemaal niet te kennen. Tussen het proletariaat en de bourgeoisie staan de middelen die voor het vervaardigen van producten nodig zijn.

De middelen gelden dan als kapitaal dat verhoogd wordt door de verkoop van de producten die tot stand kwamen door de arbeid van het proletariaat. Als dan in deze redenering de proletariaatklasse zich het kapitaal toe-eigent, wordt de bourgeoisieklasse geëlimineerd en door de dictatuur van het proletariaat binnengeleid in de klasseloze maatschappij, want als er maar één klasse meer overblijft, zijn er geen klassen meer. Dit fictieve antwoord is het marxistische antwoord.

Friedrich Dürrenmatt: ‘Turmbau IV, Vor dem Sturz‘, 1975. (‘Torenbouw, voor de ineenstorting’).
Friedrich Dürrenmatt: ‘Turmbau IV, Vor dem Sturz‘, 1975. (‘Torenbouw, voor de ineenstorting’).

Is het marxisme een wetenschappelijke fictie?

We moeten ons nu afvragen of het marxisme ook een fictie is die bedacht werd om wetenschappelijke vereenvoudiging mogelijk te maken. De bewering in het Manifest der Kommunistische Partei dat de geschiedenis van alle samenlevingen tot nu toe een geschiedenis van klassenstrijd is, is zeker een abstracte fictie.

Ze verwaarloost veel motieven die in de geschiedenis hun werk doen, vooral emotionele motieven zoals nijd, vernedering, rassenwaan, patriottisme, maar ook het agressieve gedrag van religies. De vraag is alleen in hoeverre het een wetenschappelijke abstracte fictie is.

De sterkte van de fictie van Adam Smith bestaat erin dat ze wel eenzijdig is, maar in elk geval rekent op de hoofddrift van de economie die diep in de menselijke natuur verankerd is, namelijk het egoïsme, terwijl het Kommunistische Manifest een fictie creëert, die zich beroept op een algemeen begrip.

Een klasse veronderstelt mensen die met dezelfde bedoelingen gelijkaardig werk verrichten. Om haar kapitaal te vermeerderen, buit de bourgeoisie het proletariaat uit, het proletariaat tracht het kapitaal van de bourgeoisie af te nemen om niet meer te worden uitgebuit.

Maar omdat er bourgeois zijn die de proletariërs niet uitbuiten, en omdat er proletariërs zijn die het kapitaal niet van de bourgeois willen afnemen, maar voor zichzelf een zo groot mogelijk profijt willen halen, zijn beide ‘klassen’ algemene begrippen die ficties worden als men ze wil definiëren.

Maar omdat zowel een algemeen begrip als een fictie niet kunnen handelen of strijden, moet er een partij zijn die uit naam van de fictie handelt en strijdt. Als ze overwint, komt het kapitaal in haar handen en niet in de handen van het proletariaat, in wiens naam ze handelt.

De partij neemt de plaats van de ontbonden bourgeoisie in, zodat de partij tegenover het proletariaat staat en de oude verhouding meester-knecht weer gangbaar wordt. Met het verschil dat alles wat de meester doet in naam van de knecht gebeurt die niets meer te zeggen heeft omdat de meester in zijn naam handelt.

Maar zodra de verhouding meester-knecht weer opdaagt, wordt ook de abstractie van Adam Smiths egoïsme werkzaam. Zien we de partij als meester, wordt het egoïsme als machtsstrijd binnen de partij merkbaar. Ze moet de productie van het proletariaat plannen en bewaken. Die twee functies zijn deel van de machtsstrijd die binnen de partij woedt.

Friedrich Dürrenmatt: ‘Turmbau V, Nach dem Sturz’, 1976 (Torenbouw V, na de ineenstorting).
Friedrich Dürrenmatt: ‘Turmbau V, Nach dem Sturz’, 1976 (Torenbouw V, na de ineenstorting).

Planners en opzichters

De partij valt uiteen in planners en opzichters. De planners moeten de productie plannen en de opzichters controleren enerzijds of de proletariërs de plannen uitvoeren in de zin van de planners, maar anderzijds moeten ze ook de planners controleren of ze de plannen uitvoeren zoals de partij het bedoelt.

Wat dan weer de planners dwingt de opzichters te controleren of ze handelen in de zin van de partij of in eigen belang. Een heel system van planners en opzichters tot en met de hoogste opzichter en planner, die als enige meester op een piramide van knechten zit, waarbij elke knecht de knechten die zich onder hem bevinden, ervaart als knechten en zichzelf als meester.

Destijds vonden er in de machtspiramiden bloedige gevechten plaats omwille van de interpretatie van de leer die tot die machtspiramide geleid had. Met de jaren werd de piramide steeds stabieler, de veranderingen volgden steeds wetmatiger.

Wie wou opklimmen kon door de onvoorwaardelijke trouw aan zijn meester er zeker van zijn diens plaats te kunnen innemen als die zelf verder klom en de plaats van de volgende meester innam, en zo steeds hoger.

Friedrich Dürrenmatt: De Fysici II: ‘Weltraumpsalm’ (Universumpsalm), 1973, gemengde techniek
Friedrich Dürrenmatt: De Fysici II: ‘Weltraumpsalm’ (Universumpsalm), 1973, gemengde techniek

Gerontocratie

Hoe meer iemand de top van de piramide naderde, des te groter werden de privilegies en des te veiliger kon hij zich voelen als meester over de knechten die van hem afhingen, die op hun beurt meester van een knecht en die weer meester van de volgende knecht was. Ketens op de weg naar de top.

De meester en diens meester en zo hogerop hadden er alle baat bij om het meesterschap niet in gevaar te brengen, het hiërarchische vlechtwerk stabiel te houden en de gerontocratie aan de top zich op een natuurlijke wijze in het niets te laten oplossen en een nieuwe gerontocratie te installeren.

Leonid Brezjnev (partijleider tot 1982), Joeri Andropov (1982-1984), Konstantin Tsjernenko (1984-1985). Wat alleen mogelijk was als het proletariaat in wiens naam de communistische partij regeerde, zich rustig hield. En het hield zich rustig. Aangezien het proletariaat alles wat het creëerde ook bezat, behoorde het niemand toe. De klassenstrijd was een koekoeksnest in de wolken geworden.

Waarvoor de proletariër nog gevochten had, waren betere lonen en het recht op meer vrije tijd, maar door de dictatuur van het proletariaat werden hem recht en strijd afgenomen. Hij resigneerde en mét hem het proletariaat, gekortwiekt en beheerst door de partij en steeds onverschilliger bewaakt.

En toen kwam Michail Gorbatsjov (nvdr: partijleider vanaf maart 1985), een arbeidsongeval van het politbureau…”

De ‘Laudatio’ verscheen in ‘Dürrenmatt, Kants Hoffnung’, Diogenes, Zürich 1991, vertaling uit het Duits door Marc Colpaert die over Dürrenmatt zijn verhandeling heeft gemaakt (in Bonn) en er ook een boek over heeft geschreven: ‘Dürrenmatt. Een origineel gevecht met ideologieën’.

Deel twee volgt in Nieuwsbrief#57 van november.


Lees verder (inhoud oktober 2024)


Dit vind je misschien ook leuk...