Gorbatsjov, Laudatio (deel II) door Friedrich Dürrenmatt
De Zwitserse schrijver Friedrich Dürrenmatt (1921-1990) werd gevraagd om een ‘laudatio’ te schrijven ter ere van Sovjet-leider Michail Gorbatsjov die mee aan de basis lag van de val van de Muur in 1989. Gorbatsjov kreeg daarvoor – naast de Nobelprijs – ook de Otto-Hahn-Vredesmedaille. Hieronder volgt het tweede deel van de tekst van Dürrenmatt, die hij uitsprak bij de toekenning van de medaille aan Gorbatsjov door de Deutsche Gesellschaft für die Vereinten Nationen op 25 november 1990 in Berlijn.
Aandrijfriemen schoten los
En toen kwam Michail Gorbatsjov, een arbeidsongeval van het politbureau. Eerst was hij verbaasd. Op een gegeven moment, zo schreef hij – het was in de eerste helft van de jaren zeventig bijzonder duidelijk geworden – was er iets gebeurd dat op het eerste gezicht onverklaarbaar was.
“De drijfkracht, de schwung in het land werd steeds geringer. Economische mislukkingen namen toe. De moeilijkheden stapelden zich op en werden steeds erger, onopgeloste problemen namen de overhand. Er doken tekens van stagnatie op en van wat wezensvreemd is aan het socialisme. Een soort remsysteem verlamde de maatschappelijke en economische ontwikkeling, en dat in een tijd waarin de wetenschappelijk-technische revolutie nieuwe perspectieven opent voor de economische en sociale vooruitgang.”
“Er gebeurde iets zeldzaams: het reuzenrad van een geweldige machine draaide wel, maar de aandrijfriemen naar de arbeidsplaatsen schoten los of draaiden door.”
Er moest een nieuw politiek denken komen
De partijorganisaties, zo gaat hij verder, hebben zeker hun werk goed gedaan en de communisten hebben gewetensvol en belangeloos hun plicht vervuld. Maar men moet toch toegeven dat er geen effectieve pogingen ondernomen werden om een einde te maken aan de activiteiten van sluwe carrièrejagers en egoïsten.
In de regel hebben de praktische maatregelen van de partij en de staatsorganen niet beantwoord aan de vereisten van de tijd en van het reële leven. De problemen werden eerder groter dan dat ze opgelost werden.
De partij dacht dat ze alles onder controle had, terwijl er in werkelijkheid een toestand ontstaan was waarvoor Lenin gewaarschuwd had: de auto reed niet in de richting waarvan de man aan het stuur dacht dat hij reed. De auto reed naar de afgrond. Lag het aan de auto, aan de bestuurder, aan het systeem, of aan de mens?
Gorbatsjov legde de fout bij de mens. Er moest een nieuw politiek denken komen. De mogelijkheden van het socialisme waren te weinig benut. De partij beschikte over een gezonde materiële basis, over ervaring en over een duidelijke wereldbeschouwing, maar haar kracht was verlamd. Ze moest zich opnieuw bezinnen in de richting van Lenin en Gorbatsjov zag zich als de navolger van Lenin.
Hij verdiepte zich in diens late geschriften. De Lenin-tijd, aldus Gorbatsjov, is bijzonder leerrijk omdat ze de marxistisch-leninistische dialectiek demonstreerde. De conclusies daarvan berustten altijd op een analyse van het actuele historische heden.
Lenins politiek bestond steeds uit tactische maatregelen om de communistische revolutie in de Sovjet-Unie door te voeren. De perestrojka is een tactische maatregel om de communistische revolutie in de Sovjet-Unie verder door te voeren, maar Gorbatsjov gaat voorbij aan het feit dat het communisme meer is dan een economie.
De industriële revolutie: onderschat en overschat
Het marxisme, ontstaan uit een analyse van de industriële revolutie, overschatte en onderschatte ze. Het marxisme onderschatte de industriële revolutie: ze was aangewezen op massaproductie en ze had de proletariër dus niet alleen nodig als arbeider, maar ook als koper en die steeg dus in de laag van klanten.
Lenin overschatte ze: de grenzen van de industriële revolutie zijn die van het technische vernuft. Dat laatste kon de angst voor de dood niet overwinnen. De mens moest die angst zinvol maken. Hij vond de metafysica uit, de magie, de religie, de kunst. Hij schiep voor zichzelf de cultuur.
De metafysische verbeeldingskracht en het technische verstand vulden elkaar aan, ze schiepen godsbeelden, bouwden piramiden, tempels en kathedralen, en al te vaak werd het technische verstand door de metafysica misbruikt en verstarde de metafysische fantasie tot dogma’s, bevroor ze tot waarheid, en werden de religies agressief. Vooral het christendom.
Tijdens de Kruistochten werd het Morgenland geplunderd en door de conquistadores werd Amerika veroverd. Ze waren zeker van de aardse buit en het hemelse paradijs.
Het fundamentalisme is een rode draad doorheen de geschiedenis: in de islam is het latent, in Iran heeft het de macht veroverd, Israël is er niet vrij van, in India breken steeds weer bloedige onrusten uit, en in de Golfoorlog begint het zich te manifesteren. Het wordt feitelijk aangewakkerd door de industriële revolutie, die nog steeds verder gaat, zoals destijds het marxisme erdoor werd aangewakkerd. Ook het marxisme is een fundamentalisme.
Het veronderstelde weten van de metafysica
Toen Kant, de vaak fout begrepen zin schreef, dat hij het weten moest opheffen om plaats te maken voor het geloof, bedoelde hij met het weten het veronderstelde weten van de metafysica over God, onsterfelijkheid, vrijheid en gerechtigheid, die nooit voorwerp van een mogelijke ervaring kunnen zijn.
De ‘reine Vernunft’ maakt de wiskunde en de exacte wetenschappen mogelijk, maar Kant onderschatte daarbij de voorstellingskracht van de wiskunde. Weten baseert zich op bewijzen, geloof op eisen van het verstand: de ‘praktische Vernunft’ geeft aan wat we ‘vernünftiger Weise’ (redelijkerwijze) zouden moeten geloven.
Vrijheid is eigenlijk een metafysisch begrip, we kunnen die niet bewijzen, want onze wensen zijn genetisch bepaald, wij wensen wat we moeten wensen. De vrijheid als een postulaat van de praktische rede is een gevoel dat ons bepaalt.
We voelen ons onvrij als onze wens die we moeten wensen niet vervuld wordt. De vrijheid is daardoor subjectief en voor de zuivere rede niet bewijsbaar; de enige maatstaf is die of het gevoel, de wens om vrij te handelen, redelijk (‘vernünftig’) is.
Ook de gerechtigheid is een metafysisch begrip, een idee zou Plato zeggen. De natuur kent geen gerechtigheid. We zoeken ze tevergeefs in de evolutie, de selectieprincipes zijn wreed. Pas door de praktische rede wordt de gerechtigheid een eis: handel zo dat het maxime van je wil tegelijk als principe van een algemene wetgeving kan gelden. Handel in de zin van de categorische imperatief.
Kant is een eminente politieke denker. De praktische rede vertrekt niet vanuit het algemene, maar vanuit het individuele handelen, waarvan ze eist dat er een algemeen doel is, het principe van een algemene wetgeving, een wetgeving die ook spoort met de praktische rede.
Maar omdat ook God en de onsterfelijkheid door de praktische rede worden geëist, heft Kant het fundamentalisme op. De ‘Vernunft’-religie vervangt het credo quia absurdum door het credo quia utile: ik geloof omdat het nuttig is, een eis die vandaag alleen zinvol is voor politieke christenen.
Kant zet met zijn Kritik der praktischen Vernunft de metafysica – die hij eerst afbrak – weer op de kaart als een praktische noodzaak, als een noodzakelijke fictie en daarmee als een product van de morele voorstellingskracht.
Kant was een realist. Tot Goethes ergernis zag hij de mens als ‘radicaal boosaardig’. Een verstandig, redelijk samenleven was voor hem alleen mogelijk door metafysische ficties: de mens moet zich zoals Münchhausen aan zijn eigen haren naar het ethisch niveau (‘ins Sittliche’) optrekken.
Of Kant werkelijk in de noodzaak van deze morele fictie geloofde, is niet uit te maken. Hijzelf zag zich als criticus van de praktische rede. Het inzicht dat de mens in ficties moet geloven, betekent niet dat degene die dat inzicht heeft zelf in deze ficties gelooft.
Marx bleef onbewust een metafysicus
Hegel daarentegen zag logica als een metafysisch proces waarin God zichzelf denkt, zich als natuur openbaart en zich in de mens terugvindt. God als dialectische zelfbeweging van de geest.
Marx transponeerde deze metafysische dialectiek naar het aardse (‘Diesseits’), naar de klassenstrijd die in de klasseloze maatschappij uitmondt. Maar Marx bleef onbewust een metafysicus. Hij was geen revolutionair. Lenin was dat.
Marx was een religiestichter. De vaders van zijn ouders waren rabbijnen die op hun beurt weer rabbijnen als vaders hadden en zo verder gedurende eeuwen.
Arnold Künzli besluit zijn boek Karl Marx, eine Psychografie met de volgende woorden: “Heel wat inzichten van Marx kunnen hun geldigheid behouden. Het probleem van de vervreemding van de mens in het moderne economische proces is lang niet opgelost en men zal zich nog lang moeten bezighouden met wat Marx daarover gezegd heeft.”
“Maar dat aan het proletariaat – in zover dit in de zin die Marx bedoeld heeft, bestond en nog bestaat – de historische rol toekomt die in het de Bijbelse heilsgebeuren aan het volk Israël wordt opgedragen, – dit geloof waarop het hele werk van Marx berust als grondslag van heilsgeschiedenis, blijkt vandaag een mythe…”
“Het persoonlijke lot en het werk van Karl Marx zijn uiteindelijk alleen te begrijpen als een ongewone, een persoonlijk tragische, in het werk geniale uitdrukking en door de zelfhaat gedemoniseerde omvorming van het oude lot (Schicksal) en de Bijbelse boodschap van het jodendom.”
Marx kwam het proletariaat verlossen
Voor de Joden was de Messias nooit Gods zoon, maar een mens, een Jood die komt om het uitverkoren volk, de Joden, te verlossen. Karl Marx was een Jood die gekomen was om het uitverkoren volk, het proletariaat, te verlossen: van de slavernij onder de bourgeoisie naar de klasseloze maatschappij.
Marx beschouwde zichzelf als een wetenschapper, maar elk wetenschappelijk dogmatisme is een onwetenschappelijk fundamentalisme en tenslotte een religie. Het moet worden geloofd.
Een hoop voor arme en uitgebuite mensen, een hoop voor intellectuelen die een utopie aanhangen waarbij de wereld een tekentafel is, clean, geordend, zonder macht van mensen over mensen, een intellectuele droom, een wereld voor estheten.
Vanaf daar worden de zetten op het schaakbord van de macht aan de tacticus opgedrongen. Alleen bij de eerste zet was Gorbatsjov vrij.
De buitengewone moed van Gorbatsjov
Hij begon met de beëindiging van de nucleaire wapenwedloop. Die was niet alleen noodzakelijk, want dat was ze altijd al geweest, maar het verlangde een buitengewone moed. Er is moed nodig om de wederzijdse angst te overwinnen, maar ook moed om het overwinningsgevoel van de tegenstander te verdragen die makkelijk in de zekerheid vervalt dat hij de wapenwedloop gewonnen heeft.
Het is zeker zo dat de politiek van de Sovjet-Unie in de staten die aan haar grenzen brutaal geweest is. Uit angst voor het kapitalisme werd hen een communistisch regime opgedrongen en de opstanden werden neergeslagen. Maar de angst voor het communisme was in het Westen even groot. Ze dreef de VS naar de Korea- en Vietnamoorlog en naar de ondersteuning van dubieuze dictaturen.
Handelen door niet te handelen
Om de wapenwedloop te beëindigen, handelde Gorbatsjov door niet te handelen. Hij week niet af van zijn plan en liet de staten van het Warschaupact zelf beslissen welk systeem en welke ideologie ze wilden kiezen.
Daardoor stopte hij de Koude Oorlog en bevrijdde hij de westerse wereld van de angst voor een nucleaire catastrofe. Europa slaakte een zucht van verlichting. Communistische regeringen stortten ineen.
Gorbatsjov zette zijn perestrojka onverminderd verder (nvdr: ‘perestrojka’, herstructurering, de term die Gorbatjsov gebruikte voor zijn hervormingspolitiek tussen 1985 en 1990, gekoppeld aan ‘glasnost’, openheid).
Hij nam de aanspraak op de alleenheerschappij van de communistische partij weg. Ze leek nu op een vrij zwevende piramide die implodeert. Hij probeerde ook een vrijemarkteconomie in te voeren.
De perestrojka overwon met marxistisch-leninistische logica de marxistisch-leninistische ideologie. Die ideologie was een werkhypothese. Ze had haar werk verricht en men kon ze nu laten vallen. Michail Gorbatsjov liet ze vallen. Hij heeft daardoor als geen andere staatsman de huidige wereld veranderd.
Overwinningsgeschreeuw en vrije markt heilig verklaard
Van zijn politiek heeft vooral Duitsland geprofiteerd dat de grootste Europese macht is geworden, niet in de laatste plaats omdat het land voordien reeds baat had bij de economische wereldstructuur.
Die structuur zag er bedenkelijk uit. Gorbatsjov heeft de sluier weggetrokken die het zogenaamde ‘reëel bestaande socialisme’ had bedekt. Maar in de ‘Gorbi! Gorbi!’-kreten mengde zich overwinningsgeschreeuw.
De Duitse verkiezingsstrijd vond plaats, de regerende partijen bevonden zich in een overwinningsroes, de vrijemarkteconomie werd heilig verklaard, het woord socialisme ging op de schop, en de Duitse bondskanselier voorspelde dat de toekomst van de kinderen nog nooit zo gelukkig geweest zal zijn. Ik ben daar niet zo zeker van.
Sinds Otto Hahn het eerste atoom in een paraffinering splitste en daardoor energie vrijmaakte waarvan hij de kracht onderschatte, is het wereldbeeld veranderd. Het lijkt verbluffend op de politieke toestand waarin de mensheid zich bevindt.
We leven in een uitdijend heelal waarvan we aannemen dat het door een geweldige explosie ontstond. Een leeg heelal en toch gevuld met honderd miljarden sterrenstelsels die soms elkaar doordringen met exploderende en instortende, door zwarte gaten opgezogen zonnen.
Steeds nieuwe gasnevels ontstaan in een universum met catastrofen waarvan we de toekomst niet kennen, want het kan eindeloos uitdijen of weer instorten en ook de stabiele systemen zoals ons zonnestelsel kunnen chaotisch worden, zoals de computers berekend hebben.
Mensheid even onvoorspelbaar als het heelal
Maar ook de mensheid toont een gelijkaardig beeld. Zoals het heelal begon haar nieuwste geschiedenis met de explosie van een atoombom wat leidde tot een wapenwedloop en tot de verspreiding van grote angst.
Zoals het heelal dijt de mensheid uit, in afzienbare tijd zijn we met tien miljard mensen. We bouwen voor onszelf een technische en ecologische catastrofenwereld op. De galaxieën van armoede dreigen de galaxieën van onze welstand binnen te dringen, de vrijemarkteconomie bezweert crisissen, hoogconjuncturen duren niet eeuwig, ze zuigen als een zwart gat de grondstoffen van de Derde Wereld op.
Oude naties eisen weer nieuwe onafhankelijke staten, voor andere dreigt de ondergang. Nooit waren de honger, de ellende en de onderdrukking zo groot, en in de Golf dreigt er weer een nieuwe oorlog, waarbij niet voor een ideaal maar voor olie wordt gestorven.
We weten even weinig hoe onze toekomst er zal uitzien als we over het heelal weten waarin we leven. We kunnen ons verliezen in de chaos of in een helse ideologie ten onder gaan.
De nucleaire wapens werden ontdekt, ze kunnen niet ongedaan gemaakt worden. Wat we nodig hebben is de angstvrije, onverschrokken rede van Michail Gorbatsjov. Wat ze kan bewerken, weten we niet.
Gorbatsjov staat tegenover een economische en politieke crisis die hij door de perestrojka had willen vermijden. Ook een schijnbare orde die wordt vernietigd, schept een wanorde. Maar een angstvrije rede is het enige wat ons in de toekomst ter beschikking staat om mogelijks te overleven en om volgens de hoop van Kant onszelf op eigen kracht uit de ondergang te trekken.
(uit het Duits vertaald door Marc Colpaert)
De ‘Laudatio’ verscheen in ‘Dürrenmatt, Kants Hoffnung’, Diogenes, Zürich 1991, vertaling uit het Duits door Marc Colpaert die over Dürrenmatt zijn verhandeling heeft gemaakt (in Bonn) en er ook een boek over heeft geschreven: ‘Dürrenmatt. Een origineel gevecht met ideologieën’.
Lees ook het eerste deel, gepubliceerd in Nieuwsbrief#56 van oktober: Laudatio voor Michail Gorbatsjov (Deel 1) https://cimic-npo.org/2024/10/26/56-010/
Lees verder (inhoud november 2024)