Drie belangrijke uitdagingen voor ons voedselpatroon

Elke dag, drie keer per dag, beslissen 11,5 miljoen Belgen wat ze op hun bord serveren. Voedsel is een centraal aspect van ons hele leven: het brengt mensen samen, het betekent comfort, vreugde en opwinding en is essentieel voor onze gezondheid en ons welzijn. De voedselkeuzes die we maken, zijn van invloed op onze gezondheid, maar vormen ook de kern van de uitdaging om de natuur op deze aarde te beschermen en een rechtvaardige thuis te creëren voor alle mensen op een planeet die over een beperkte draagkracht beschikt.

Onze voedselproductie en -consumptie stellen drie uitdagingen:

1. De gevolgen voor de gezondheid

De gezondheidskosten in België stijgen zienderogen (10,59 procent van het jaarlijkse BBP in 2014; en een stijging van 40 procent sinds 1995), grotendeels als gevolg van zwaarlijvigheid en hart- en vaatziekten. Ons gezondheidssysteem is gebaseerd op genezen in plaats van op preventie, hoewel steeds meer experts om het laatste vragen, omdat het potentieel voor het verbeteren van het leven van mensen en het verlagen van de algemene gezondheidskosten groot is.

Ongezonde voeding is het grootste risico voor de volksgezondheid en de belangrijkste oorzaak van zwaarlijvigheid. 29 procent van de Belgische bevolking heeft overgewicht en 16 procent lijdt aan obesitas. Samen met roken en schadelijk alcoholgebruik is aangetoond dat ze verantwoordelijk zijn voor 86 procent van de sterftelast in Europa.

België staat op de derde plaats in de ranglijst van landen met ongezonde eetgewoonten. Dit komt voornamelijk door de overconsumptie van vleesproducten, evenals vetten en suikers uit ultra bewerkte voedingsmiddelen.

Volgens een voedselconsumptiepeiling at de gemiddelde Belg in 2014 111 gram vlees per dag, wat 95 procent hoger is dan de nationale voedingsaanbevelingen die slechts 57 gram per dag vermelden. Gemiddeld overschreed 89 procent van de bevolking de aanbevolen maximale hoeveelheid vleesconsumptie.

Ultra bewerkte voedingsmiddelen zijn doorgaans een product met een hoge energiedichtheid, met een hoog gehalte aan suikers en ongezonde vetten, wat resulteert in een dieet van slechte voedingskwaliteit. Terwijl aanbevelingen voor actieve mensen aanbevelen om hun inname te beperken tot maximaal 250 kcal per dag, is de werkelijke inname van Belgische volwassenen meer dan het dubbele van deze hoeveelheid (652 kcal/dag).

Een groeiend aantal bewijzen suggereert dat ecologisch duurzame diëten goed zijn afgestemd op diëten die kunnen helpen de drievoudige last van ondervoeding (d.w.z. ondervoeding, tekorten aan micronutriënten en overgewicht/obesitas) te elimineren.

Een voedingspatroon gebaseerd op planten verenigt gezondheid en ecologische impact (foto: Creative Commons).

Dieetkeuzes zijn een kans om duurzaamheid en menselijke gezondheid met elkaar te verbinden. Hoewel gezondere diëten niet per se milieuvriendelijk zijn, zijn er veel voedingsopties die zowel gezondheids- als milieuvoordelen opleveren. Diëten die meer plantaardig voedsel bevatten dan voedsel van dierlijke oorsprong, kunnen deze win-winsituatie bereiken. Dit komt doordat een duurzame voeding de consumptie van groente en fruit verhoogt, de consumptie van (bewerkt) vlees vermindert en de calorie-inname verlaagt voor mensen met een risico op overvoeding.

2. De ecologische impact

Voedsel- en landbouwsystemen over de hele wereld zijn de belangrijkste motor van het verlies aan biodiversiteit en zijn een belangrijke oorzaak van ontbossing en het overschrijden van onze planetaire grenzen.

In de afgelopen 50 jaar zijn de soortenpopulaties met gemiddeld 68 procent afgenomen en factoren die verband houden met voedselproductie hebben 70 procent van het biodiversiteitsverlies op het land en 50 procent in zoet water veroorzaakt. Bovendien produceren voedselsystemen ongeveer 26 procent van alle wereldwijde uitstoot van broeikasgassen.

Op Belgisch niveau zijn de trends vergelijkbaar. Het totale aandeel van voedsel in de ecologische voetafdruk van Belgen bedraagt ​​2,3 globale hectares of 32 procent van de totale ecologische voetafdruk; dit vloeit voort uit een optelsom van lokale Belgische en globale effecten.

Het voedselsysteem is verantwoordelijk voor 25 procent van de totale Belgische broeikasgasemissies (32,3 megaton CO2 equivalenten in 2015). Dit omvat emissies van landgebruik en veranderingen van landgebruik (enkel in België, indirecte impact niet inbegrepen), productie, verwerking, distributie, consumptie en end-of-life.

Door 44 procent van de totale Belgische oppervlakte in te nemen, is de landbouw de belangrijkste motor van het biodiversiteitsverlies in België. Eutrofiëring, afname van grasland en ecologische infrastructuur, en versnippering van het landschap en intensivering van de productie worden beschouwd als de belangrijkste drijfveren voor het verlies aan biodiversiteit.

In 2019 was de landbouwsector (inclusief distributie) verantwoordelijk voor 10,1 procent van de totale Belgische broeikasgasemissies. In 2018 had 46 procent van de landbouwemissies betrekking op darmgisting van vee, 33 procent op landbouwbodems (kunstmest) en 19 procent op het beheer van mest.

De wereldwijde ecologische voetafdruk van het Belgische voedselsysteem is het resultaat van de invoer van landbouwgrondstoffen. Volgens een recent rapport van het INBO (Instituut voor Natuur- en Bos Onderzoek) vindt meer dan 95 procent van het biodiversiteitsverlies als gevolg van de totale Belgische consumptie plaats in het buitenland. Van de impact van onze Belgische consumptie op het wereldwijd verlies aan biodiversiteit, heeft 49 procent te maken met voedsel. Een groot deel van deze impact heeft betrekking op de consumptie van vlees en zuivelproducten, aangezien de productie ervan sterk afhankelijk is van de invoer van eiwitvoer (met name soja).

Verder leunt de Belgische voedingsindustrie sterk op de verwerking van palmolie en cacao. Deze geïmporteerde landbouwgoederen kunnen direct leiden tot ontbossing, bosdegradatie en habitatconversie in hun productiegebied (Brazilië en Argentinië voor soja; Indonesië, Maleisië voor palmolie; West-Afrika voor cacao).

Van de landbouwproducten hebben sojabonen de grootste Belgische voetafdruk van het ontbossingsrisico (31 procent van de totale Belgische risicovolle voetafdruk), gevolgd door cacao (24 procent).

Illegale ontbossing gevonden in het inheemse grondgebied van Uru-Eu-Wau-Wau in de Braziliaanse deelstaat Rondônia (foto: ® Marizilda Cruppe).

Zowel vanuit een lokaal als vanuit een globaal perspectief zijn de vleesproductie en -consumptie in België dus de belangrijkste drijfveren van biodiversiteitsverlies en klimaatverandering: lokaal, door overmatige mest-, ammoniak- of broeikasgasemissies; wereldwijd, door overmatige toepassing van pesticiden en kunstmest en geïmporteerde ontbossing voor diervoeder.

De milieueffecten van vleesproductie variëren echter sterk: 1) van het ene type vlees tot het andere, en 2) door verschillende productiesystemen voor elk type vlees. Terwijl rundvlees bijvoorbeeld vooral slecht scoort op het gebied van klimaatverandering, hebben pluimvee en varkensvlees een grotere impact op landconversie omdat ze een grote hoeveelheid vegetarisch eiwit (bijvoorbeeld soja) nodig hebben om te voeren.

Varkensvlees en kip hebben via voer een grotere hoeveelheid eiwit nodig dan hun vlees ons oplevert, terwijl rundvlees ons daarentegen van eiwitten kan voorzien door de inname van niet-eetbare biomassa: gras. Ook zou de rundvleesteelt de biodiversiteit kunnen herstellen als de weilanden extensief worden beheerd.

Verder toont een recente meta-analyse aan dat voor veel producten de impact vertekend wordt door producenten met bijzonder hoge impacts. Voor rundvlees dat afkomstig is van rundveestapels, vertegenwoordigen 25 procent van de producenten met de grootste impact 56 procent van de broeikasgasemissies van de rundveestapel en 61 procent van het landgebruik. Bij alle producten draagt ​​25 procent van de producenten gemiddeld 53 procent bij aan de milieu-impact van elk product.

Beide bovenstaande punten creëren kansen voor gerichte maatregelen. Een eerste stap is het onderzoeken van de producentenimpact op het niveau van verschillende productiepraktijken, om meerdere milieu-indicatoren te monitoren (bijv. de meting van biodiversiteit, gebruik van pesticiden, voer, nitraat- en fosfaatemissies toevoegen aan de meer algemene klimaatimpact-indicator) en verder, om inzichten te verspreiden die burgers in staat stellen te kiezen voor beter presterende  productiesystemen, terwijl ze ook hun totale consumptie van dierlijke producten verminderen.

3. De sociale impact: boeren en consumentenwelzijn

LOKALE LANDBOUWERS: De consumentenvoedselprijzen in België zijn sinds 2010 met 14 procent gestegen, terwijl de verkoopprijzen van landbouwproducten gemiddeld zijn gedaald. De consumentenprijzen zijn sinds ongeveer dertig jaar sneller gestegen dan de prijzen van boerderijen. De algemene aandacht voor betaalbaarheid van voedsel stimuleert landbouwintensivering en blijkt ten koste te gaan van ons milieu en onze gezondheid, maar lijkt tegelijkertijd niet ten goede te komen aan het inkomen van producenten.

De absolute bruto toegevoegde waarde langs de Belgische voedselvoorzieningsketen stijgt inderdaad met de tijd, maar de toegevoegde waarde van de producenten stagneert rond 12-14 procent van de totale toegevoegde waarde in de voedselvoorzieningsketen. Bovendien ondermijnt de toenemende prijsconcurrentie van internationale markten vaak de inspanningen van lokale boeren om te investeren in milieuvriendelijkere landbouwpraktijken.

WERELDWIJDE LANDBOUWERS: Veel van het voedsel dat we importeren, wordt geproduceerd in landen waar de wetgeving en controle over landbouwpraktijken en arbeidsomstandigheden zwak is. Daardoor krijgen de mensen die het voedsel produceren dat we consumeren geen eerlijk loon voor hun werk, zijn ze mogelijk minderjarig en leven ze in onzekere omstandigheden.

Een verschuiving naar een duurzaam voedselsysteem vereist traceerbaarheid in de hele voedselketen, zodat alle actoren van de waardeketen eerlijke lonen kunnen krijgen.

Ten slotte, hoewel er geen exportsubsidies meer bestaan ​​binnen het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), blijft de Europese agro-industrie bepaalde voedingsproducten tegen lage prijzen exporteren dankzij productiesubsidies.

Gesubsidieerde Europese producten zijn vaak goedkoper dan de lokale productie en prijzen lokale producenten in lage- en middeninkomenslanden uit de markt, waardoor de ontwikkeling van de lokale economieën in gevaar komt en lokale boeren de toegang tot hun lokale markt worden ontzegd.

Palmolie uit Indonesië (foto: WWF).

CONSUMENTENWELZIJN: Terwijl de absolute voedselprijzen in de loop van de tijd stijgen (ongeveer + 20 procent sinds 2006), is het relatieve aandeel van het huishoudbudget dat aan voedsel wordt besteed, afgenomen (van 21 procent in 1978 of 36 procent in 1961 tot 14 procent in 2018; nog sterker: direct na de Tweede Wereldoorlog was het aandeel nog bijna de helft van het totale huishoudbudget), waardoor de consument gewend raakte aan goedkoop en overvloedig voedsel.

Ondanks de lichte stijging in absolute termen, weerspiegelt de prijs van ons voedsel nog steeds niet de werkelijke productiekosten, die naar buiten worden gebracht en ten laste komen van de natuur, het milieu en uiteindelijk de samenleving.

Als gevolg hiervan kunnen de minst duurzame producten de laagste prijzen hebben, maar dit brengt hoge kosten met zich mee. De Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO) schat dat de verborgen jaarlijkse milieukosten van de wereldvoedselproductie in totaal 2,1 biljoen dollar bedragen. De verborgen maatschappelijke kosten worden geschat op nog hoger, namelijk 2,7 biljoen dollar.

Ten slotte wordt, als gevolg van over het algemeen lagere prijzen van niet-duurzame en ongezonde voeding, een lager gezinsinkomen consequent in verband gebracht met een slechtere voedingskwaliteit. In de aankooppatronen van voedsel lijken inkomensverschillen de kwaliteit van de voedselinname te reflecteren, een onevenwichtigheid op consumentenniveau te creëren en armere huishoudens kwetsbaarder te maken voor obesitas en gezondheidsproblemen.

Uit een openbare raadpleging in 2017 over de toekomst van het Europese landbouwbeleid riepen meer dan 250.000 burgers op tot beleid ter bevordering van gezonde, schone en eerlijke landbouw- en voedselsystemen.

Consumentenwelzijn blijkt dus veel meer te zijn dan lage prijzen in winkels. Aanzienlijk beleidswerk is nodig om eerlijke prijzen voor boeren te garanderen, negatieve externe effecten (= verborgen kosten) in de consumentenprijsberekening op te nemen en tegelijkertijd de toegang tot gezond en voedzaam voedsel te garanderen voor meer kwetsbare delen van de bevolking.

Duurzame voeding als oplossing

Om de curve van het biodiversiteitsverlies vóór 2050 om te buigen en de klimaatcrisis aan te pakken, is een transitie naar duurzamere en rechtvaardigere voedselsystemen vereist, aangezien een toename van de inspanningen voor natuurbehoud niet voldoende zal zijn.

Consumenten spelen een fundamentele rol in de ecologische voetafdruk van agrarische voedselsystemen. Ze dragen de gezondheidslast van niet-duurzame diëten, maar hebben de macht om productiemethoden te beïnvloeden door de vraag aan te passen en zo milieuschade te beperken.

Om onze impact op het milieu te verminderen, moeten we niet alleen nadenken over de manier waarop we ons voedsel produceren, maar ook over wat voor soort voedsel we consumeren en hoeveel: minder dierlijke eiwitten en bewerkte voedingsmiddelen, meer vers en plantaardige voedsel en zo min mogelijk voedselverspilling.

Een groot aantal bewijzen heeft aangetoond dat een toenemende consumptie van plantaardig voedsel in vergelijking met voedsel van dierlijke oorsprong zowel gezondheids- als milieuvoordelen oplevert.

Een gezond en duurzaam voedingspatroon betekent voedsel dat geproduceerd wordt binnen de grenzen van de planeet (‘planet-based diet’). Er bestaat echter geen wereldwijde ‘one-size-fits-all’ oplossing voor een verandering van voedingspatronen: voedingstransformatie kan alleen worden bereikt met lokale actie, ontworpen om te voldoen aan de specifieke kenmerken van elk land en elke regio.

Een nieuwe studie van WWF, die deze maand uitkomt, vergeleek een doorsnee winkelmandje met een ecologisch geoptimaliseerd mandje en stelde vast dat het laatste nutritioneel beter is én niet meer kost dan het doorsnee mandje.

De effecten van dierlijke producten met de laagste impact zijn groter dan de gemiddelde milieueffecten van vervangende plantaardige eiwitten voor wat betreft de uitstoot van broeikasgassen, eutrofiëring, verzuring en vaak landgebruik.

De vijf belangrijkste redenen daarvoor zijn dat (1) omzettingsratio’s van voer naar eetbaar eiwit voor de meeste dieren groter zijn; (2) de ontbossing voor de landbouw wordt gedomineerd door plantages voor veevoeder, met name soja, maïs en grasland; (3) darmgisting en mestproductie; (4) emissies bij het slachten (bijv. afvalwater van slachthuizen) zijn hoger dan bij de verwerking van groenten; (5) verspilling van verse dierlijke producten, vatbaar voor bederf.

‘Minder’ is de belangrijkste boodschap bij het aanpakken van vleesconsumptie en lijkt de meest effectieve strategie te zijn in westerse landen om binnen de planetaire grenzen te blijven en diëten af ​​te stemmen op gezondheidsaanbevelingen en politiek overeengekomen klimaatdoelen. Op basis van het Belgische consumptiegedrag en voedingsrichtlijnen is er veel ruimte voor deze voedingsverschuiving.

De milieueffecten die verband houden met de vleesproductie variëren sterk van de ene vleessoort tot de andere en van de verschillende landbouwpraktijken van elke vleessoort. Dit verschil moet duidelijk zijn voor consumenten, die vandaag niet weten of de biefstuk die ze in de supermarkt kopen, afkomstig is van een koe die is grootgebracht in voormalig tropisch bosgebied in Brazilië of op een uitgestrekt weiland met grote biodiversiteit in de Ardennen.

Een eerste stap naar de bevordering van ‘betere consumptie van dierlijke producten’ is het onderzoeken van de producentenimpact op het niveau van verschillende productiepraktijken voor een en dezelfde vlees- en zuivelproductie en het in kaart brengen van meerdere milieu-indicatoren (bijv. de meting van biodiversiteit, pesticiden gebruik, voer, nitraat- en kaliumemissies naar de meer gangbare klimaatimpact-indicator).

Ondanks het grote belang van voedsel voor de mensen en de planeet, is er onder de Belgische inwoners weinig kennis over hoe onze voedselkeuzes de natuur en mensen wereldwijd beïnvloeden. Een officiële enquête uit 2020 wees uit dat 55 procent van de Belgische bevolking gelooft dat hun eetgewoonten geen negatieve invloed op het milieu hebben.

Diëten worden vaak genegeerd in het overheidsbeleid vanwege de complexiteit en gevoeligheid van het onderwerp. De voedseltransitie is bezig, maar ze verdient meer aanmoediging een duidelijk beleid. In het licht van de klimaat en biodiversiteitcrisis zal dat nodig zijn.

Koen Stuyck


Dit vind je misschien ook leuk...

We use cookies to personalise content and ads, to provide social media features and to analyse our traffic. We also share information about your use of our site with our social media, advertising and analytics partners. View more
Accept