Wie is de schuldige voor het gehavende klimaatakkoord in Glasgow?
Het nieuwe ‘Glasgow-pact’ is een feit. Even leek een akkoord die zaterdagavond 13 november, na 12 uur extra onderhandelen, aan een zijden draadje te hangen, wanneer China en vooral India bezwaar aantekenden bij de formulering rond steenkool in de tekst. Dat leverde het nodige drama op in de vorm van teleurgestelde reacties o.m. van EU-commissaris Frans Timmermans en de haast wanhopige interventies van eilandstaatjes zoals de Maldiven en de Marshalleilanden.
Daarbij werd er druk verwezen naar kinderen en kleinkinderen. Met recht, want een opwarming van 2°C leidt niet alleen tot het volledig verdwijnen van alle koraalriffen (met potentieel catastrofale effecten op de visserij, want die riffen zijn de broedkamers van de oceaan), maar zal wellicht ook een goed deel van de eilanden zelf in zee doen verdwijnen.
Voorzitter Alok Sharma wilde de tekst echter niet opnieuw opengooien voor nieuwe onderhandelingen en met goede reden, want in dat geval liep hij het risico op een totale mislukking, net zoals in Madrid in 2019. Dus diende er last minute nog intens bilateraal onderhandeld te worden met India waarbij John Kerry en Frans Timmermans mee de forcing voerden. Met als resultaat het fameuze ‘phase down’ i.p.v. ‘phase out’ van steenkool – een nuance die je best kan vertalen door verminderen i.p.v. afbouwen.
Het Indiase standpunt valt te begrijpen: het land vraagt eenvoudig een eerlijk aandeel van het koolstofbudget dat ons rest om toe te laten zich verder te ontwikkelen, net zoals het Westen dat gedaan heeft. En bovendien probeert India honderdduizenden mensen tegelijk uit de energiearmoede te lichten. Voorlopig is daar nog steeds veel steenkool voor nodig, ook al zijn er formidabele investeringen in zon en wind gebeurd.
Toch wordt de schuld voor het zwakke akkoord van Glasgow nu haast volledig in de schoenen van New Delhi geschoven, en dat is de waarheid geweld aan doen. Diplomatiek zijn het vooral de VS en de EU die met de pluimen gaan lopen, want zij kunnen nu de zwakte van het akkoord toewijzen aan India, terwijl ze zelf boter op het hoofd hebben. In het narratief dat zij nu verzilveren, zijn de Verenigde Staten een ‘klimaatleider’ en daar zijn serieuze vragen bij te stellen.
Alle waarnemers zijn het erover eens dat het een overwinning is dat steenkool tenminste genoemd wordt in de slottekst van het akkoord, samen met de subsidies voor steenkool. Voor de eerste keer wordt man en paard genoemd.
Steenkool is de meest vervuilende fossiele brandstof en zal als eerste moeten verdwijnen uit de energiemix, als we nog kans willen maken om de opwarming van de planeet te beperken tot 2°C, laat staan 1,5°C. Maar in de tekst van het akkoord wordt dat wel gespecifieerd als ‘unabated coal’ wat zo veel betekent als kolen waar geen inspanning voor geleverd zijn om de uitstoot te beperken. Wanneer er dus wel technieken worden toegepast om de uitstoot te beperken, geldt (voorlopig) de afbouw niet. En in verband met overheidssteun voor steenkool wil men voorlopig enkel zogenaamde ‘inefficiënte’ subsidies afbouwen. Wat betekent dit allemaal?
Afvangen van CO2: waar staan we?
Als het gaat over inspanningen om de uitstoot te beperken dan bedoelt men in de praktijk de zogenaamde CCS of ‘carbon capture and storage’ m.a.w. afvangen van CO2-uitstoot bij het verbranden van steenkool, een techniek die nog in de kinderschoenen staat en waarmee vandaag vooral westerse landen experimenteren.
Alhoewel producenten het anders willen voorstellen, zijn dergelijke technieken vandaag nog duur en het is onduidelijk of ze ooit zullen kunnen worden opgeschaald om werkelijk een impact te hebben op de uitstoot van energiecentrales die op steenkool werken.
Maar in dit Glasgow-pact krijgen ze alvast een zegen van de internationale gemeenschap, net zoals de subsidies die naar dergelijke technieken gaan. Vermits het haast uitsluitend westerse bedrijven zijn die nu over deze technieken beschikken en het westerse landen zijn die ze subsidiëren, profiteren zij het meest van deze formulering.
Zij zetten daarbij in op het vertrouwde zakenmodel dat de westerse wereld de voorbije honderd jaar geen windeieren heeft gelegd, namelijk met belangrijke staatssteun (rechtstreeks, maar ook via onderwijs en academische instellingen) volop inzetten op het creëren van toegevoegde waarde.
Het is namelijk daarmee dat je het meeste geld verdient, en niet afhankelijk bent van de internationale grondstofprijzen die voortdurend fluctueren.
Bovendien is het een berekende gok, want iedereen die enigszins het klimaatdebat volgt, weet dat het kwestie van tijd is voor er een algemene prijs op koolstof wordt gezet. Binnen Europa is dat nu al voor de industrie, maar vooralsnog lag die prijs te laag.
Met het artikel 6 uit het Akkoord van Parijs (2015) werd de basis gelegd voor een internationaal marktmechanisme. Tijdens deze top in Glasgow werd dat verder uitgewerkt. In de toekomst gaan landen en bedrijven hun uitstoot kunnen afkopen door koolstofkredieten te kopen voor projecten die elders CO2 uitsparen.
CCS-projecten die CO2 afvangen, zullen ook dergelijke kredieten verdienen die ze te gelde kunnen maken, los van nog andere mogelijke toepassingen zoals het inzetten van de afgevangen CO2 in industriële processen die dat gas kunnen gebruiken.
Historische verantwoordelijkheid
Ter herinnering: de historische vervuiling van CO2 tot pakweg de jaren 1980 heeft geleid tot de huidige opwarming van ruim een graad Celsius en die sowieso blijft doorwerken op ons klimaat is veroorzaakt door de geïndustrialiseerde wereld (voornamelijk West-Europa, Noord-Amerika en Japan).
Sinds 1980 zijn we de meest intensieve industrieën beginnen uitbesteden en herlokaliseren naar voornamelijk China, samen met de directe milieuproblemen die er onvermijdelijk mee samenhingen. Tegelijk hebben wij onze economie omgebouwd tot een diensten- en kenniseconomie. Vandaag komt een goed deel van onze consumptiegoederen uit China en andere landen in de regio.
Het is dan ook hypocriet om deze landen hun groot energieverbruik en uitstoot te verwijten wanneer we het grootste deel van onze voetafdruk geëxternaliseerd hebben naar het (verre) buitenland.
Terug naar India, dat, tot verbazing van velen, op de ‘Climate Change Performance Index’ – een internationale ranglijst van landen die vergeleken worden op basis van hun klimaatbeleid, hoog scoorde met plaats 10.
Ter vergelijking: België bengelde achteraan met een beschamende 49ste plaats, terwijl al zijn buurlanden veeleer in de top-20 te vinden zijn.
Hoe komt India aan die hoge score? Omdat India per capita nog steeds weinig uitstoot (in ieder geval veel minder dan België), zijn energieverbruik is per capita ook nog steeds veel lager. Ook is het land goed op weg om zijn doelstelling te bereiken om tegen 2030 zijn energie-intensiteit te verminderen met 33 tot 35 procent.
En voor hernieuwbare energie is India op weg om zijn doelstelling te halen van 40 procent tegen 2030, met dank aan massale investeringen in vooral zonne-energie.
In eigen land is het intussen huilen met de pet op, ook al zijn er interessante signalen die nu komen van het federale niveau. Onze uitstoot is de laatste vijf jaar niet gedaald, tenzij tijdens de lockdowns, maar dat was niet structureel, onze energie-efficiëntie is een pijnpunt, en onze investeringen in hernieuwbare energie gaan veel te traag.
De afwezigheid van een goed uitgewerkt plan, met afspraken onder de regio’s van wie welke doelstellingen moet halen (de zogenaamde ‘burden sharing’) en concrete maatregelen die uitblijven, zijn beschamend.
En tenslotte Vlaanderen dat voortdurend dwarsligt en bij monde van Vlaams minister van Omgeving Zuhal Demir (N-VA) zelfs met Europa wil onderhandelen om de doelstelling om 47 procent reductie te halen tegen 2030, af te zwakken voor ons land.
Financiering blijft achter
Een andere reden voor de industrielanden om niet te hoog van de toren te blazen, is enerzijds het uitblijven van harde garanties voor de financiering van adaptatiemaatregelen voor ontwikkelingslanden – dat zijn maatregelen die landen kunnen nemen om zich aan te passen tegen de effecten van klimaatverandering, bijvoorbeeld het herstellen van mangrovewouden die de kusten beschermen tegen stormen en die belangrijk zijn voor de visbestanden.
Van de 100 miljard euro per jaar die vanaf 2020 zouden moeten worden gestort voor adaptatie is er nog maar 90 miljard binnen. Anderzijds is er de onduidelijkheid rond het steunmechanisme bij klimaatrampen en schade in dezelfde landen (‘loss and damage’). Want die komen steeds vaker voor en de kosten ervan lopen steeds hoger op.
Het mag duidelijk zijn dat de industriële landen een grotere duit in het zakje zullen moeten doen, als we deze levensgrote klimaatcrisis onder controle willen houden.
Koen Stuyck
Koen Stuyck is woordvoerder en persvoorlichter bij WWF-België.