„Je mehr Ich – Es, desto mehr Du-Ferne“
(Martin Buber)

Hoe meer je de ander objectiveert, hoe verder die ander als een jij zich verwijdert

Naar aanleiding van hoogoplopende spanningen in Israël in mei 2021 publiceerden we drie artikels. Het loont de moeite om ze opnieuw te lezen nu het hek van de dam is en er een regelrechte oorlog woedt tussen Gaza en Israël. Wat we te horen en te zien krijgen, is hartverscheurend, maakt verdrietig en sprakeloos. De schaduw van zoveel onrecht gedurende 73 jaar waarover Jessika Devlieghere het toen had, heeft ‘de schoonheid van Palestina’ nu wel helemaal onzichtbaar gemaakt.

Het heeft geen zin om in deze nieuwsbrief een laatste stand van zaken te geven en nog eens te herhalen waar de verantwoordelijkheden liggen. Er is een vloedgolf aan artikels verschenen die zowel Hamas als Israël veroordelen. Hamas voor zijn terreur en de vaste wil om Israël te vernietigen, Israël voor zijn 75-jarige onwil om te erkennen dat ze het land met de Palestijnen moeten delen. Een onwil waarover nu het oorlogsrecht zal moeten uitmaken of het een genocide wordt.

Ik wil op een dieper niveau even terug naar de Joodse filosoof Martin Buber (1878-1965), die de bui al in 1938 zag hangen. Hij schreef over zijn verbazing toen hij bij zijn aankomst in Palestina zag dat het ‘kein Land ohne Volk’ was en stelde dat alleen een Arab-Jewish Unity een uitweg kon bieden. Hij hield dit vol tot aan zijn dood (1965), maar zijn stroming en beweging heeft het niet mogen of kunnen halen.

Martin Buber (Wenen, 1878 - Talbiya Jeruzalem, 1965).
Martin Buber (Wenen, 1878 – Talbiya Jeruzalem, 1965).

Al eerder, precies 100 jaar geleden, in 1923, voelde hij intuïtief dat er in Duitsland iets aan het gebeuren was dat verstrekkende gevolgen zou hebben. Hij drukte dat uit in zijn prachtige boekje Ich und Du. Hij zag dat er voor de mens maar twee mogelijkheden waren om zich tot de wereld te verhouden.

Ofwel ziet de mens al het andere – ook de medemens – als een ding dat je kunt objectiveren, en dus ook gebruiken, bezitten en bezetten en dan ontstaat er een ik–het-relatie.

Ofwel verhoudt de mens zich tot al het andere – dus ook de medemens – als een jij, waarmee hij in relatie kan gaan. Daartussen moet hij telkens kiezen. Bij ik-jij gaat het over een ontmoeten en een dialoog. Een relatie wordt daar een tussenruimte, waarbinnen wezenlijke erkenning kan geschieden.

Dat geldt ook voor de relatie tegenover dieren, planten, mensen, het universum en de Du met een hoofdletter.

Het is niet zo dat een van beide houdingen moet verdwijnen, maar het is een kwestie van evenwicht. In 1923 schreef Buber dat hij vreesde dat de houding ik-het dominant werd in de samenleving en dat de relatie ik-jij hoe langer hoe meer inboette. Het jij verdween, dreef weg, terwijl het de samenleving moet samenhouden en de meest wezenlijke en meest hoopvolle relatie tot stand kan brengen.

Na al zijn pogingen om Israël een andere weg op te sturen, schreef hij in 1952 dan Gottesfinsternis (‘Godsverduistering’).

Bij het Gaza-debacle moest ik onvermijdelijk aan een verduistering denken. De nacht over Gaza is nu wel totaal. Maar de verduistering van Israël wordt ook dreigender met de dag.

In Teheran – zo lees ik bij Natalie Amiri, journaliste in Teheran voor de ARD tot 2020 – staat er op het Palestinaplein een digitale klok die aangeeft wanneer Israël zal ophouden te bestaan. De vernietiging is geplant voor over 17 jaar. Israël moet weg.

In ‘Godsverduistering’ suggereert Buber dat de mens zijn zin voor het transcendente kwijtgespeeld is. Als ‘verwekt wezen’ leeft de mens naast alle andere verwekte wezens, naast al het zijnde. Daar speelt zich het ik-het af. Maar de mens is voor Buber ook een ‘gezonden wezen’, mens-met-de-mensen die de andere tot een jij moet laten worden.

Dat veronderstelt een existentiële ontmoeting. Als die ontmoeting niet plaatsvindt, vervalt de mens in het alleen maar zien van aspecten van de/het andere. De andere kan dan ook een te vernietigen vijand worden.

Het ‘ik’ in de beide houdingen, zo schrijft Buber, is niet hetzelfde ‘ik’. Maar het menselijk bestaan is uit die twee houdingen samen opgebouwd. “Wanneer de wezens rondom iemand worden gezien en behandeld als voorwerpen van waarneming, van bedenken, van benutten, dan spreekt en handelt er een ander ik, dan wanneer iemand met de totaliteit van zijn wezen de ander tegemoet treedt”.

Martin Buber (Wenen, 1878 - Talbiya Jeruzalem, 1965).
Martin Buber (Wenen, 1878 – Talbiya Jeruzalem, 1965).

De mens zal aan zichzelf de beide houdingen moeten leren kennen. “Het komt er slechts op aan wie de bouwmeester en wie de helper is.”

Het komt erop aan dat de ik-jij relatie de architect blijft, “want als assistente is ze natuurlijk niet te gebruiken, en als ze niet beveelt, is ze reeds bezig te verdwijnen”.

Op het eind van ‘Godsverduistering’ volgt dan een beklijvende analyse.

 “In onze eeuw heeft de ik-het-relatie – tot een reusachtige omvang opgeblazen -, zich vrijwel onaangevochten het meesterschap en de leiding aangematigd. Het ik in deze relatie, een alles hebbend, een alles makend, met alles klaarkomend ik, dat niet bij machte is om jij te zeggen, onbekwaam om een wezen, wezenlijk te ontmoeten, is heer van onze tijd.”

Buber heeft het over een ‘almachtig geworden ik-heid’ dat “met al dat het om zich heen geen transcendentie meer kan erkennen. Het is alsof een hemelse lichtbron wordt verduisterd”.

Een kibboets in Palestina in 1929. Buber schreef over zijn verbazing toen hij bij zijn aankomst in Palestina zag dat het ‘kein Land ohne Volk’ was.
Een kibboets in Palestina in 1929. Buber schreef over zijn verbazing toen hij bij zijn aankomst in Palestina zag dat het ‘kein Land ohne Volk’ was.

Zo beschrijft hij in 1952 de ‘huidige tijd’ en hij vraagt zich of hoe het met ‘de komende tijd’ staat.

Buber spreekt dan nog hoop uit. “De ik-jij relatie is in de catacomben gegaan, maar waarom zou ze niet met grotere kracht weer tevoorschijn komen?” Misschien ontdekt de ik-het-relatie ooit weer haar helpende rol. Elk tijdperk is weliswaar een voortzetting van het voorafgaande, maar de voortzetting kan zowel een bevestiging als een weerlegging zijn. Voor Buber vindt er iets in de diepte plaats, iets wat nog geen naam nodig heeft. Maar wie weet kan het morgen al zichtbaar worden.

De verduistering betekent niet dat het (Gods)licht is uitgedoofd.

Merkwaardig is nu dat zowel voor de joodse, christelijke als voor de islamitische gemeenschap JHWH, God of Allah, niet zonder een Jij-relatie kan worden benaderd.

JHWH, God, Allah is voor Buber ook de Ene die volstrekt niet objectiveerbaar, niet inpalmbaar is. De Ene wordt als een Jij vooral ook kenbaar via de ik-jij relatie van mens tot mens. Dat is de hoop ‘voor de komende tijd’ waar vredezoekende Israëli’s, Joden én Palestijnen naar uitkijken. Het geldt ook voor ons, geseculariseerde westerlingen die het niet kunnen laten een kamp te kiezen en daardoor het geweld aanwakkeren.

Marc Colpaert

Eerder verschenen al over dit onderwerp in de CIMIC-Nieuwsbrieven:


Lees verder (inhoud oktober 2023)


Dit vind je misschien ook leuk...

We use cookies to personalise content and ads, to provide social media features and to analyse our traffic. We also share information about your use of our site with our social media, advertising and analytics partners. View more
Accept