Brazilië, China en de varkens
Sinds haar ontstaan anno 1990 is Wervel begaan met het ‘overzeese sojadrama’. Met de zogenaamde ‘Groene Revolutie’ in de jaren 1960 begon de opgang van soja vanuit Santa Maria in de Braziliaanse deelstaat Rio Grande do Sul. Soja was de locomotief van die ‘revolutie’.
Vanuit het zuiden trok de sojapletwals via Paraná naar het centrum van Brazilië en zelfs in de richting van het Amazonegebied. Voor een geschiedenis van het veevoeder sinds 19de eeuw, zie het onderstaande stuk dat ik schreef in 2009.
Ondertussen zijn delen van Azië ons westerse vleespatroon aan het overnemen. China herbergt 20 procent van de wereldbevolking, maar heeft slechts 6 procent van het wereldwijde landbouwareaal en 6 procent van het zoetwater.
Als de Chinezen meer dierlijke eiwitten beginnen te consumeren, dan voel je dat wereldwijd: in de Verenigde Staten, Argentinië, Brazilië, Paraguay, Bolivia en … sinds een twintigtal jaren ook in heel wat Afrikaanse landen.
Daar door deze Chinese vraag de prijs van soja stijgt, begon men in Europa open te staan om opnieuw eigen eiwitteelten in te zaaien. Men spreekt dan van ‘lokale’ soja, maar de meeste soja komt (kwam?) uit Oekraïne. Een vrachtwagen die met soja uit Oekraïne moet komen, kan bezwaarlijk ‘lokaal’ genoemd worden.
De uitdaging en de kunst is om in ons eigen areaal in België, Duitsland, Frankrijk, etc. eigen eiwitten in te zaaien en dan liefst niet alleen maar soja. Bijvoorbeeld lupinen kan vrij hoog in Europa geoogst worden en wordt dan ook de ‘soja van het noorden’ genoemd. Er zijn nog tal van andere bronnen van eiwitten te bedenken: erwten en bonen, grasklaver, hennep, etc.
De helft van de varkensvleesconsumptie situeert zich nu in China. Niet dat de Chinezen zoveel vlees eten als de doorsnee Vlaming, Fransman of Spanjaard, maar ze zijn met zoveel meer mensen. Ja, zelfs de middenklasse van India begint in het paradijs van McDonald’s in te treden. Nochtans waren ze duizenden jaren vegetarisch, vanwege hun religie.
In samenwerking met Wervel wordt momenteel een film gemaakt over de opgang van soja in de Cerrado van deelstaat Bahia, richting China. Zie: https://perigofilmes.com/delirios-de-soja
Luc Vankrunkelsven trekt met deze film in Brazilië rond van 29 april tot 4 juni, gecombineerd met de Portugese versie van zijn twee laatste boeken. We beginnen op de Belgische ambassade in Brasília en eindigen na een immense rondgang in São Paulo. Wie graag een schema van de huidige tournee heeft, kan Luc een mail sturen.
Hoogstwaarschijnlijk verschijnen er reisartikels over Brazilië op zijn MO*-blog: https://www.mo.be/auteur/luc-vankrunkelsven
Luc Vankrunkelsven
Veevoeder, een geschiedenis van interafhankelijkheid
Een rode draad doorheen vele verhalen is wel de ‘geschiedenis van het veevoer’. Bij wijze van afsluiter geef ik een samenvatting van ideeën.
Een probleem in ruimte en tijd
Als we een probleem hebben, dan situeren we dat best in tijd en ruimte. Aan de ‘ruimte’ geef ik niet zo veel aandacht, want het is overduidelijk: de ruimte waarin het veevoerverhaal zich afspeelt, zijn enerzijds de productielanden Verenigde Staten, Brazilië, Argentinië, Paraguay, Bolivia. Anderzijds zijn er de importlanden: Europa, Japan, China. En uiteraard zijn er de oceanen, waar de schepen elkaar kruisen. In de nacht.
Soja en maïs zijn op zich geen ‘probleem’. Soja is al 5000 jaar een heilige plant in China. Maïs is dat al duizenden jaren in Mexico en Midden-Amerika.
Nee, het probleem is het internationaal veevoedersysteem dat twee wondere planten op een haast perverse manier aan elkaar koppelt. Verwerpelijk is ook dat het grootste volume van beide teelten in de muilen van kippen, kalkoenen, eenden, varkens, runderen, vissen verdwijnt. Voor soja is dat zelfs tot 90 procent van het eiwitrijke sojameel. Van de gehele sojaboon gaat wereldwijd 70 procent naar het veevoer. Voor alle andere aspecten zoals slavernij, ontbossing, sociale uitsluiting, droogte, erosie, etc. verwijs ik naar mijn beide sojaboeken.
19de eeuw: de verre wortels van wat zich later aandient
Als we aan soja en maïs denken, dan komt ons monocultuur voor de geest. Monocultuur is door de ‘modernisering’ en mechanisering een veralgemeend verschijnsel, maar toch ook weer niet zó nieuw.
Europa leerde in de 16de eeuw vanuit het Andesgebergte de aardappel kennen. Het zou tot de 18de eeuw duren, eer de Europeanen de patat begonnen te eten. Al vlug werd het dé basiskost van de armen: aardappelen en ajuinen, zoals in Brazilië rijst en bonen. Met het verschil dat de combinatie rijst-bonen veel voedzamer is.
Van de 19de eeuw kennen we het bekende schilderij ‘De aardappeleters’ van Vincent van Gogh en de aardappelcrisis (fytoftora) in Ierland. In die tijd bestond het Ierse platteland vooral uit schapen en monocultuur aardappelen. Door de allesvernietigende aardappelcrisis stierven 1 miljoen Ieren van de honger. Twee miljoen mensen emigreerden – vooral naar de Verenigde Staten: op zoek naar voedsel, toekomst en geluk. De familie-Kennedy was één van de bekendste families onder hen.
Nadien sloeg de aardappelziekte over naar het continent. Italianen, Duitsers, Polen, Oekraïners zouden vooral naar Zuid-Brazilië emigreren. Vanwege de uitzichtloze armoede en honger (o.a. de aardappelziekte) verhuisden tussen 1846 en 1924 vijfenvijftig (55!) miljoen Europeanen naar de Amerika’s, Australië, Nieuw-Zeeland, zuidelijk Afrika en Siberië.
De ex-Ieren begonnen als gek het binnenland van de VS te koloniseren. Vanaf 1850 werden ze echter al afhankelijk gemaakt van de stoomtrein, de havens en de stoomschepen van de familie Cargill. Ze konden niet anders dan hun graan goedkoop aan die ene opkoper met internationale logistiek verkopen. Die dumpte het graan op de Europese markt, met een enorme landbouwcrisis tot gevolg.
Vele boeren trokken als goedkope werkkrachten naar de fabrieken in de steden. Anderen emigreerden ook naar de ‘Nieuwe Wereld’. Met de industriële revolutie kende Europa vele liberale regeringen, die belang hadden bij lage voedselprijzen voor de slecht betaalde arbeiders. Ze ondersteunden de eigen landbouw niet. Uit de crisis ontstonden de grote boerenbonden, die nadien zélf onderdeel van het landbouwprobleem werden.
Van die 19de eeuw komt de Amerikaanse idée-fixe dat zij de ‘roeping hebben om de wereldbevolking te voeden’. Eind 20ste – begin 21ste eeuw hoor je dezelfde propaganda over een haast ‘religieuze’ roeping in Brazilië: “Wij hebben de roeping om de wereldbevolking te voeden. En we hebben grond, water en zon genoeg om er nog ethanol en biodiesel voor de motor bij te nemen.”
Tweede helft 19de eeuw is ook het tijdsgewricht dat de twee conflicterende visies van Justus von Liebig en Julius Hensel de gemoederen beroerden. Tot op vandaag baseren de chemische industrie en de conventionele landbouw zich op de eerste figuur, terwijl de tweede systematisch wordt doodgezwegen. Nochtans zou zijn chemieloze landbouw met hoge productie de 21ste opgewarmde eeuw frisse soelaas kunnen brengen.
Chemische oorlog – chemische landbouw
Wat na de Frans-Pruisische oorlog (1870) schuchter begon, zette zich na de Eerste Wereldoorlog door. Voor het eerst werd er in een oorlog zoveel chemie gebruikt. Uitgerekend in België, aan de IJzer, werd die vreselijke oorlog jarenlang uitgevochten.
Na het conflict waren er wel chemische fabrieken, maar was er geen afzet voor chemie. Geen nood: blijkt dat zulke fabrieken kunnen ingezet worden, of voor chemische oorlogvoering, of voor chemische landbouw. De chemie werd nu massaal omgezet voor landbouwgebruik, met als gevolg dat de jaren 1920 een voedseloverschot kenden met kelderende voedselprijzen. Dat werd één van de hoofdoorzaken van de economische depressie van de 1930.
Waarom zoveel voedsel? Als je voor het eerst op een humusgrond chemische meststof brengt, dan verbrandt die humus en krijg je heel hoge opbrengsten. Na twee, drie jaar is er dan een terugval. Maar ondertussen zaten we dus in de gekende depressie en het waren Amerikaanse economen (en géén landbouwingenieurs!) die bedachten: ‘We moeten de landbouw herstructureren’.
Zo groeide het idee om vlees te gaan produceren op basis van veevoer, want als je gewoon voedsel produceert, dan kan je veel minder verdienen dan wel met veevoer. ‘Ração = redução dos alimentos’: ‘Veevoeder is een reductie van voedingsmiddelen’.
Toen was het nog zo, dat je 10 kg veevoer nodig had voor 1 kg vlees. Als je vandaag 100 kg soja teelt, dan heb je ongeveer 40 kg eiwitten, waar je 4 kg vlees kan van ‘maken’. Omzetting naar kippen zou nog efficiënter zijn. Het huidige veevoer bevat een veelheid aan partikeltjes eiwit en energie, afhankelijk van de wereldmarktprijs op het moment van de grondstoffenaankoop.
Koppel soja-maïs
Anno 1928 werd de hybridisering uitgevonden en in 1935 stond de VS al vol met hybride maïs. Het was dan ook de hybride maïs die een belangrijk instrument werd om de depressie te overwinnen. Tot aan de Eerste Wereldoorlog was 28 procent van de landbouwgrond in de VS bestemd voor trekdieren. Die grond kwam vrij door de snelle mechanisering.
Het koppel soja-maïs was dé oplossing om dat gat op te vullen. Maïs zou voor energie zorgen. Soja zet zich vooral na de Tweede Wereldoorlog door en levert de eiwitten. Bovendien kan soja stikstof in de bodem brengen. Interessant, want de paardenmest viel weg.
De teelt van soja en maïs is vlot mechaniseerbaar. De max is dat er meer aan kapitaalaccumulatie kan worden gedaan met veevoederproductie dan wel met voedselproductie. De productie nam uiteraard jaar na jaar toe. In de lijn van de 19de -eeuwse exportroeping moest de buitenlandse markt blijvend bezet worden.
Parallel met de veevoederhegemonie, gebaseerd op soja-maïs, kwam de industrialisering van voedsel volop op gang. De Amerikaanse auteur Michael Pollan wijst er terecht op dat de westerse keuken eenzijdig gedomineerd en verengd wordt door allerlei afgeleiden van soja, maïs, tarwe en rijst. Het is de bron van heel wat westerse gezondheidskwalen (1).
Van rode over groene naar transgene revolutie
Na de Tweede Wereldoorlog zette de chemisering zich door, maar de wetenschap stond toen verder met de moleculaire chemie. De chemische bestrijdingsmiddelen konden aanrukken. Want wat gebeurt er, als je chemische stikstof aan een plant toevoegt? De plant heeft een toename aan aminozuren, wat de insecten verhevigd doet toeslaan.
Uiteindelijk is het op basis van de kapitaalsvermeerdering die de economen in de jaren 1930 bedachten, dat in de jaren 1960 de Groene Revolutie gestoeld is. Het is een logisch doortrekken van de economische, niet zozeer landbouwkundige, logica uit de jaren 1930.
Historisch gezien kwam de ‘Groene’ Revolutie wel handig uit als een soort contrarevolutie op een dreigende ‘Rode’ Revolutie. In Latijns-Amerika klonk sinds de jaren 1950 een sterke roep om eindelijk landhervorming te realiseren. In de context van de Koude Oorlog was dat gevaarlijk voor de belangen van de VS en voor de privileges van de elites in de diverse landen.
Zo werd de Braziliaanse dictatuur in 1964 geïnstalleerd, twee jaar na het sleuteljaar 1962 (zie hieronder ‘Amerika-Europa’). De deal tussen de VS en Europa zou al vlug voor een aanzuigeffect vanuit Latijns-Amerika zorgen.
Amerika-Europa; de deal van 1962
Sinds de tweede helft van de 19de eeuw zijn de Verenigde Staten constant op zoek naar buitenlandse markten. Na de Tweede Wereldoorlog zagen ze de kans schoon om menslievendheid en commercie optimaal te combineren. Europa lag op apegapen en had hongerwinters gekend. Het Marshallplan schold de schuldenlast van de jaren 1930 kwijt en draineerde heel wat dollars over de oceaan: om de Europese economie terug op te bouwen.
Tegelijk zorgde dit plan voor een extra economische ruimte om de volgende decennia Amerikaanse producten af te zetten. Het eerste deel van het Marshallplan was dan ook voedselhulp: goed voor de hongerende Europeanen, goed voor de Amerikaanse graanoverschotten.
Tegelijkertijd werd anno 1944 in Bretton Woods de triniteit ‘IMF-Wereldbank-GATT’ opgericht. Landbouw werd officieel buiten het GATT-systeem gehouden. Dat zou duren tot aan de Uruguay-ronde (1986-1994). In deze ronde werd GATT (General Agreement on Tarrifs and Trade) vanaf 1995 in WTO omgevormd: World Trade Organisation.
In 1957 werd de EEG (Europese Economische Gemeenschap) opgericht: eerst met 6 landen, dan 12, 15 en 18 landen om uit te monden in de Europese Unie met 25 en uiteindelijk 27 landen. Het cement in de onderhandelingen en in de opbouw van de Europese Gemeenschap/Unie was het GLB, het Gemeenschappelijk LandbouwBeleid.
Europa wilde zijn eigen landbouw heropbouwen en beschermen. Het Marshallgeld zorgde mee voor een versnelde technisering en chemisering van de landbouw. Amerika aanvaardde de protectie op één voorwaarde: Europa moet de import toelaten van oliehoudende gewassen, zonder tarieven in de havens en zonder quotum.
Dat werd de deal van de Dillon-ronde (1960-1961) in de GATT. De Dillon-deal trad in werking vanaf 1962 (het jaar dat in Brazilië de eerste ‘Havaianas’ gelanceerd werden) en deed de import van veevoedergrondstoffen stijgen van 10 miljoen ton naar 50 miljoen ton vanaf 1992. Hiervan zijn anno 2009 39 miljoen ton soja. Gaandeweg, als resultaat van de Groene Revolutie, werd dat 20 miljoen ton soja van Brazilië (2).
In de Uruguay-ronde heronderhandelde de Europese Unie niet het akkoord van 1962, dat nochtans voor veel onevenwicht op het Europese platteland zorgt. Integendeel, Europa aanvaardde zelfs het Amerikaanse dictaat dat de EU-maximum 4.934.700 hectare oliehoudende zaden mogen subsidiëren. De EU blijft zo structureel afhankelijk van de import van externe eiwitten.
Opmerkelijk is dat zowel in 1962 als anno 1992 alleen maar sprake is van ‘oliehoudende gewassen’, terwijl niet zozeer de olie in het geding is, maar wel het veevoer! Gevolg is dat momenteel slechts 1 procent van het Europese landbouwareaal eiwitten oplevert.
Terwijl soja te goedkoop binnenkomt, werden in Europa tot 1992 wel de spilproducten tarwe, rundvlees en zuivel ondersteund. In de loop der jaren verdween dan ook de eigen (duurdere) tarwe uit het veevoer, die op zijn beurt op de wereldmarkt gedumpt wordt. Sinds de jaren 1980 is dat jaarlijks zo’n 20 tot 30 miljoen ton. Het is export, maar eigenlijk ‘geïmporteerde export’, vanwege de 50 miljoen ton graanvervangers die van elders worden ingevoerd.
Deze éne politieke beslissing van 1962 ontwricht tot op vandaag het Europese landbouwbeleid, verscheurt het Europese platteland met hoge concentraties aan vee rond de havens en met tal van ecologische problemen, zorgt voor een dumprelatie van Europa met zijn overschotten op de wereldmarkt. Wanneer wordt deze cirkel ooit doorbroken? Blijft de zogenaamde ‘rebalancing’ een taboe totdat de opwarming van de aarde ons eindelijk tot andere keuzes dwingt?
De instrumenten van de ‘Revolutie’ in Brazilië waren vooral: alweer soja en maïs. De Braziliaanse boeren hadden voorheen al sinds mensenheugenis tal van maïsvariëteiten: sementes crioulas. Ze werden razendsnel door de hybride maïs gemarginaliseerd.
De soja trok samen met de chimarrão van de Gaúchos hogerop: van Rio Grande do Sul via Santa Catarina en Paraná naar Mato Grosso do Sul en Mato Grosso. In deze laatste deelstaat zit sinds begin 21ste eeuw het grootste productievolume.
Diezelfde eeuw ontmoeten vlees en auto elkaar in de sojaboon: het sojameel voor het veevoer, de olie voor de biodiesel. De deelstaten Tocantins, Piauí en Maranhão worden in versneld tempo vol gepland, omdat de haven van São Luis het dichtst bij Europa en Japan ligt. Deze keer zijn het niet alleen de Europese kippen en varkens, maar ook de roep om ‘groene’ biodiesel die de caboclocultuur (3) in snel tempo marginaliseert.
Bovendien krijgt de suikerrietteelt er een tweede jeugd: door de internationale roep om ethanol, alweer voor de motor. De Cerrado (Braziliaanse savanne) wordt tegen de klok omgeploegd en ingezaaid. Het nieuwe treinspoor van Tocantins naar de haven van São Luis moet ervoor zorgen dat ethanol, biodiesel en sojameel voor veevoer zo snel mogelijk in Europa geraken.
Een extra aanzuigeffect voor Braziliaanse soja zijn: het blijvend verzet van de Europese consument tegen GGO’s; vanwege de gekkekoeienziekte, sinds 2001 het verbod van beendermeel in het Europese veevoer; China dat steeds meer dierlijke eiwitten begint te eten en dat sinds 2001 lid werd van de WTO.
Sinds 1997 met de ‘wet-Kandir’ kunnen soja en andere onverwerkte of halfverwerkte grondstoffen (bv. papierpulp van eucalyptus) Brazilië uit zonder heffingen. De grote vier bulkbedrijven, Cargill en co, betalen dus noch belastingen bij export vanuit Brazilië, noch heffingen bij import in Europa. Aracruz en co met hun export van pulp voor de papierindustrie en de agronegócio worden van deze wet dagelijks beter, maar de Braziliaanse schatkist ontvangt voor de internationale transacties geen real.
Er wordt ook minder arbeid geschapen dan bijvoorbeeld in Argentinië, waar soja en andere producten wel verwerkt worden. Zo worden er in dat land meerwaarde en arbeid gecreëerd. Reden? Bij export van zowel verwerkte als onverwerkte producten wordt er aan de Argentijnse staat belasting betaald. De Braziliaanse soja wordt vooral in Amsterdam en Gent verwerkt. Winst wordt vooral aan de andere kant van de oceaan gemaakt. Het levert er ook wat arbeid op, die anders mensen in Brazilië aan een baan zou hebben geholpen. Waar wachten de Brazilianen eigenlijk op om deze agronegócio-wet in vraag te stellen?
Begin jaren 2000 werd de Braziliaanse soja nog als GGO-vrij beschouwd. Heel wat Amerikaanse soja in de Europese havens werd dan ook vervangen door Braziliaanse. De GGO-realiteit is in Brazilië ondertussen serieus veranderd. De wetten werden aangepast op maat van Monsanto. De afzet richting China-Europa-Japan is verzekerd.
Het GGO-verhaal is een logisch hoofdstuk in de industrialisering van de landbouw, ten dienste van de kapitaalsaccumulatie voor een kleine minderheid. Ten koste van een meerderheid van boeren, consumenten, biodiversiteit, ecosystemen, 1 miljard mensen met honger.
Hoge dollar en politieke maatregelen om uitvoer te garanderen
De ’roeping’ van de VS ‘om de wereld te voeden’ is constant op zoek om zijn afzetmarkten uit te breiden. Als de dollar hoog staat, wordt de roeping bedreigd. Dat was het geval in 1954 en in 1985. Opvallend is dat deze situatie tot ingrijpende beslissingen leidt, die nagenoeg heel de wereldbevolking raken.
1954: de Public Law 480 wordt afgekondigd. Het programma heet ‘Food for Peace’. Het is op zijn minst cynisch te noemen, want de ‘vrede’ wordt opgelegd via het graan. Te vergelijken met ‘Brood en spelen’ van de Romeinen, 2000 jaar geleden. Niet het ministerie van Landbouw of van Handel, maar het State Department (ministerie van Buitenlandse Zaken) en de president himself beslissen over de voedselhulp.
Dat duidt op het politieke karakter van het graanwapen. In de feiten werden heel wat volkeren in het Zuiden afhankelijk gemaakt van het zoete brood van het Noorden. Zeker tussen zwart-Afrika en Amerika-Europa is er een antropologisch conflict tussen het meer zure voedsel van de eigen cultuur en het zoete voedsel van het Noorden.
Terwijl Congo of Senegal geen tarwe kunnen telen, staat het na meer dan 60 jaar ‘Food for peace’ netjes om met een Frans brood onder de arm in Kinshasa te flaneren. Terwijl heel wat volkeren wel hun maïsproductie hadden, werden ze bestookt door en afhankelijk gemaakt van Amerikaanse maïs.
De laatste jaren wordt plots door de kreet om ‘groene’ energie tot 30 procent van de Amerikaanse maïs in ethanol omgezet. Die recente ommezwaai in het roepingsverhaal is een belangrijk element van de voedselcrisis in 2008.
1985: het systeem van prijsondersteuning wordt afgebouwd en gedeeltelijk vervangen door inkomenssteun aan de boeren. De fel bekritiseerde subsidies, zeg maar. Lage grondstoffenprijzen voor de agro-industrie zijn verzekerd. De uitvoer kan onder de productieprijs verder gaan, terwijl de Amerikaanse boeren worden bijgepast.
Onmiddellijk hebben dan de VS in de Uruguay-ronde van de GATT (1986-1994) het geweer van schouder veranderd. In de feiten was de GATT toen nog een onderonsje tussen de VS en de EU, al zaten de andere landen er formeel bij. De regels van de GATT werden decennialang op het lijf van de Amerikaanse en Europese belangen opgesteld. Met de Uruguay-ronde eisten de VS dat landbouw en voedsel eindelijk volledig in de ideologie van de GATT zouden worden opgenomen. Bovendien zou het op basis van hùn systeem moeten: prijsondersteuning zou onwettig worden; inkomenssteun zou binnen het kader van de GATT kunnen.
In 1992 zwichtte de Europese Unie met de McSharry-hervorming: het Amerikaanse systeem werd overgenomen, de gegarandeerde prijzen werden afgebroken en gedeeltelijk gecompenseerd door rechtstreekse subsidies aan de boer (4).
De hervorming in de EU maakte de weg vrij voor een akkoord in de GATT. De hele wereld werd en wordt geconfronteerd met dalende prijzen, vanwege de dumpingprijzen van de VS, gekoppeld aan subsidies voor de eigen boeren. Rijke landen zoals de VS en de EU kunnen voorlopig nog subsidies geven aan hun boeren, maar een land als Malawi kan alleen maar aan prijsondersteuning doen en zijn buitengrenzen beschermen.
Prijsondersteuning wordt illegaal en de structurele aanpassingsprogramma’s van het IMF zorgden er in de jaren 1980 al voor dat de grenzen opengingen voor producten uit het Noorden en dat de eigen landbouw op het cashcropspoor richting export werd gezet. Om de schulden af te betalen. De GATT-afspraken binnen de nieuwe WTO zouden deze dwang om de grensbescherming af te bouwen, nog versterken.
De laatste jaren kalft de hegemonie van de Amerikaanse graanhandel wat af. Vooral Rusland, Oekraïne, maar ook de Europese Unie nemen geleidelijk de rol van wereldmarktleider over.
1973: de ultieme graanroof van de groten
Er valt nog heel wat te vertellen over cruciale data. Ik zal me beperken tot het legendarische jaar 1973. Dat tijdsgewricht is bekend om het begin van de eerste petroleumcrisis, maar ook voor een acuut granentekort op de wereldmarkt. Blijkbaar gaan pieken in de chronische voedselcrisis, die onze wereld teistert, samen met hoge petroleumprijzen. Dat was alleszins in 1973 en anno 2008 het geval. Voor beide crisissen speelden uiteraard nog meer factoren mee.
Voor 1973 waren dat grote overstromingen en misoogsten in de Amerikaanse Mississippi-vallei. Gelijktijdig bestelde de voormalige Sovjet-Unie veel tarwe. De prijzen schoten pijlsnel de lucht in. De Verenigde Staten zetten bovendien een rem op hun felbevochten export. Niet dat de boeren zoveel beter werden van deze plotse prijsstijging. Het graan was al geoogst en verkocht. De astronomische winsten streken de vier grote graanmultinationals op: Cargill, ADM, Bunge, Dreyfus.
Ondertussen in Brazilië? Dat subcontinent zat midden in zijn Groene Revolutie. Het exportembargo van de VS kwam er als een godsgeschenk. De opmars van soja en andere granen ging in Brazilië in een versneld tempo door. Om het gat in de wereldmarkt op te vullen. Is het toevallig dat het nationaal onderzoekscentrum voor de landbouw, Embrapa, in 1973 werd opgericht? Het Emprapa dat onmiddellijk met het moeilijke werk begon om sojazaden te veredelen, die in het tropische Amazonegebied zouden kunnen worden gebruikt! Het vervolg van het verhaal kennen we.
Ondertussen in Europa? Aan de andere kant van de oceaan geraakten we door de plotse Amerikaanse stop op export van veevoedergrondstoffen acuut in de problemen. De Europese Gemeenschap besefte plotsklaps hoe afhankelijk ze gemaakt werd door de Dillon-akkoorden van 1962.
Daarom werden boeren opnieuw gesteund om eigen eiwitten te telen. De Amerikanen zagen dit met lede ogen aan en sloegen er half jaren 1980 in om de subsidies op de teelt van eigen eiwitten te doen stoppen.
Gevolg: een grote terugval van Europese eiwitten, want de soja van overzee komt veel goedkoper binnen dan dat boeren op eigen bodem proteïnen kunnen telen. Zelfs de sojaproductie in Italië daalde zienderogen, vanwege de onrechtvaardige concurrentie van overzee (geen heffingen bij uitvoer in Brazilië; geen heffingen bij invoer in Europa; prijzen bepaald op de graanbeurs van Chicago op maat van grootschalige productie, in een spel van speculaties en internationale geldbeleggingen). Nochtans heeft Italië per hectare de hoogste sojaopbrengst ter wereld.
Eiwitten: uitdaging voor de 21ste eeuw
De laatste vijftig jaar verdubbelde de wereldbevolking, maar de consumptie van dierlijke eiwitten vervijfvoudigde. De bevolkingsdruk zal de volgende decennia waarschijnlijk stijgen tot 8 à 9 miljard mensen. De consumptie van vlees zal binnen twintig jaar weer verdubbelen, want Azië begint meer dierlijke eiwitten te eten. De doorsnee Chinees at twintig jaar geleden 20 kilogram vlees per jaar. Vandaag is dat 50 kg per jaar, maar het gaat over 20 procent van de wereldbevolking met maar 6 procent van het wereldlandbouwareaal en 6 procent van het beschikbare zoete water.
Daar Brazilië zon, grond en zoet water in overvloed heeft, voel je deze consumptieveranderingen in Azië onmiddellijk op het Braziliaanse platteland! En waarom zouden de Chinezen geen vlees mogen eten, als de gemiddelde Europeaan, Amerikaan, Braziliaan, Argentijn overdadig vlees mag/kan eten?
Tot en met India, dat vanwege het hindoeïsme al duizenden jaren vegetarisch is, begint de McDonald’s-cultuur binnen te treden. India heeft binnen 20 jaar meer inwoners dan China en beschikt in verhouding over nóg minder grond. Alle ecologische alarmsignalen in India staan nu al te knipperen.
Er zijn tal van uitdagingen voor de 21ste eeuw: ‘hoe gaan we om met het blauwe goud, het water?’; ‘hoe gaan we onze energieverkwistende maatschappij ombouwen en het klimaat voor de toekomstige generaties wat afkoelen?’ Om er maar enkele te noemen. Laat er ons maar gerust aan toevoegen: ‘hoe gaan we ons verhouden tot dierlijke en plantaardige eiwitten?’ Bovendien heeft deze uitdaging alles te maken met het water-, energie- en klimaatvraagstuk.
Luc Vankrunkelsven (Brussel, 15 mei 2009)
(1) Michal Pollan, In Defense of Food: An Eater’s Manifest. Portugese versie: Michal Pollan, Em defesa da comida. Um manifesto. Rio de Janeiro, 2008. Nederlandstalige versie: ‘Een pleidooi voor echt eten’, De Arbeiderspers, 2008.
(2) Over de gevolgen van ‘1962’, zowel voor Europa als Brazilië, lees de gezamenlijke tekst van Fetraf-Sul/Cut en Wervel: ‘Uitwisselingsproject: WTO en voedselstromen Brazilië-Europa’, Chapecó, 2005. Met analyse en alternatieven.
(3) Caboclo’s: vier eeuwen oude cultuur, afstammelingen uit een mengeling van Portugezen kolonisatoren en inheemse volkeren.
(4) ‘De McSharry-hervorming. Analyse en alternatieven’, Wervel, 1992.