Tot de bodem – De toekomst van landbouw in Vlaanderen
Een progressief voorstel voor het landbouwbeleid van morgen
De vurige debatten rond de stikstofproblematiek, de droogte, het biodiversiteitsverlies, de seizoensarbeid en de overmatige vleesproductie en -consumptie hebben landbouw weer helemaal op de maatschappelijke en politieke agenda gezet. De vraag dringt zich stilaan op of we in Vlaanderen en Europa effectief nog op een duurzame en economisch rendabele manier aan landbouw kunnen doen en hoe die landbouw dan vorm moet krijgen.
Het huidige debat is echter sterk polariserend: landbouw versus ecologie, vermarkting versus subsistentie, schaalvergroting versus familiebedrijven, comparatieve voordelen en specialisatie versus diversiteit, enzovoort. Polariserende discussies brengen helaas zelden antwoorden.
Dit boek wil daarom de klassieke tegenstellingen doorbreken. Verschillende experts laten de breuklijn tussen ecologie en landbouw achter zich en formuleren aanbevelingen voor een progressief landbouwbeleid. Hoewel elk individueel hoofdstuk oplossingen biedt voor een deelaspect van landbouw, ligt de kracht van dit boek net in de oproep om ad-hoc maatregelen achterwege te laten en te werken aan een coherent landbouwplan.
De complexiteit van ons huidig landbouwbeleid heeft behoefte aan een coherent landbouwplan. Dit boek neemt het initiatief om hiertoe een progressief voorstel te lanceren.
Maïka De Keyzer
Maïka De Keyzer is docent aan het departement geschiedenis van de KU Leuven.
Met bijdragen van volgende auteurs: Yves Segers (KU Leuven / CAG vzw), Joris Relaes (ILVO), Kurt Sannen (KU Leuven), Charlotte Prové (UGent), Maarten Crivits (ILVO/UGent), Luc Vankrunkelsven (Wervel), Karolien Burvenich (Wervel), Bavo Verwimp (de Kijfelaar), Sarah Garré (ILVO), Dominique Huits (INAGRO), Tessa Avermaete (KU Leuven), Johan Nelissen (ACV-puls), Laurens De Meyer (KU Leuven), Fairouz Gazdallah (Solidagro), Suzy Serneels (Broederlijk Delen), Tom Ysewijn (OWW), Myriam Dumortier (INBO / UGent), Hanne Flachet (FIAN), Ingrid Pauwels (Voedsel Anders), Esmeralda Borgo (Bioforum en freelance journalist), Frederik Gerits (UGent / ILVO), Lies Messely (ILVO), Bert Reubens (ILVO), Stephanie Schelfhout (UGent), Kris Verheyen (UGent)
Uit dit uiterst boeiende en actuele boek publiceren we hoofdstuk 7 over de veeteelt dat werd geschreven door Luc Vankrunkelsven en Karolien Burvenich van Wervel. Om het verteerbaar te houden voor de lezers van deze Nieuwsbrief splitsen we het hoofdstuk op in drie delen. Het eerste deel vindt u hieronder, deel twee volgt in april (Nieuwsbrief42) en deel drie in mei (Nieuwsbrief43).
Veehouders gekneld tussen hamer en aambeeld
Het landbouwmodel in Vlaanderen is fundamenteel op export gericht en met name de veeteelt is bijna volledig afhankelijk van import van overzeese veevoedergrondstoffen; vooral soja.
De stikstofproblematiek gelinkt aan de industriële veeteelt schaadt onze natuur. Het overmatige pesticidengebruik en het ploegen vernietigt onze bodems. Aan de andere kant van de oceaan palmen we voor de Belgische veehouderij één miljoen hectare in voor veevoeders. Een miljoen hectare die ter plekke de biodiversiteit vernietigt en volkeren van hun land verjaagt.
Dat model komt enkele grote agro-industriële bedrijven en hun aandeelhouders ten goede. Boer en boerin zitten gevangen tussen de toeleveringssector en de afnamebedrijven, die veelal in dezelfde handen zitten.
Tussen boer(in) en burger heeft zich een almaar groeiend kankergezwel gewrongen: de bulkopkopers zoals Cargill, de voedingsindustrie zoals Nestlé en Unilever, en de supermarkten. Afstand is in het belang van die machten. Nabijheid en samenwerking zijn de sleutels tot verandering voor boer(in) en eter.
De economische belangen van de agro-industrie moeten van ons voedselbeleid worden losgekoppeld. Zet de boer weer centraal in het beleid, zodat die een eerlijk inkomen verwerft en de financiële ademruimte heeft om de transitie te maken naar een klimaatbestendige en ecologische manier van telen.
In essentie moeten we omschakelen naar een andere economie. Een economie waar groei en winst niet meer centraal staan.
Hybride maïs en genetisch gemanipuleerde soja
Een van de kernproblemen is dat landbouw wereldwijd exportgericht werd omgeturnd, vooral sinds de jaren 1980. Ook het landbouwmodel in België is fundamenteel op export gericht. Ons kleine landje is de number one op de wereldkaart in export van aardappelproducten. Ook diepvriesgroenten jagen in West-Vlaanderen de grondprijzen naar astronomische hoogtes.
De zelfvoorzieningsgraad inzake vlees van België wordt door de FOD Economie op 261 procent geraamd voor varkensvlees (de varkens zitten voornamelijk in Vlaanderen opgesloten), 158 procent voor gevogelte en 157 procent voor rundvlees.
De dierlijke sector is grotendeels gestoeld op de Siamese tweeling soja en maïs. Het systeem is economisch volledig afhankelijk van de goedkope import van overzeese soja. Maïs is in het veevoeder vooral de energiecomponent; soja de eiwitcomponent. Soja bevat tot 35 procent eiwit en 19 procent vet. Beide teelten zijn vanuit agro-industrieel opzicht interessant, want ze kunnen in grote monoculturen worden ingezaaid en machinaal geoogst.
Het idee om maïs voor veevoer in te zetten, komt niet van landbouwingenieurs maar van economen, om meer kapitaalaccumulatie mogelijk te maken.
Landbouw was in de VS sinds de 19de eeuw een zaak van de boeren. In alle culturen – ook voorheen in de VS – was zaadveredeling in handen van boeren onderling, gesteund door de overheid. ‘Dankzij’ de hybride maïs werd landbouw hoe langer hoe meer een onderdeel van het agressieve kapitalisme. Het was een begin van de onteigening van de productiemiddelen van de boeren.
Sommige auteurs stellen zelfs dat de economische crisis van 1929 sinds 1935 vooral door de opkomst van de hybride maïs in de VS (1) werd overwonnen.
Het andere deel van de tweeling, soja, begon als veevoer aan een steile opmars in de jaren 1940. Maar daarvoor werd land gekoloniseerd aan de andere kant van de oceaan. Sinds 1996 werd de eerste GGO-soja ingezaaid.
Tegelijkertijd met de soja-import via havens als Rotterdam, Hamburg en Le Havre wordt het landschap omgetoverd in monocultuurmaïs. Het Europese landschap valt uiteen in veeteeltgebieden (vooral kippen en varkens) aan de havens en akkerbouwgebieden meer in het binnenland.
De ecologische kringloop wordt zo aan beide kanten van de oceaan doorbroken. Mest-, stikstof- en waterproblemen stapelen zich op. Megastallen stoten stilaan op maatschappelijk verzet.
De Siamese tweeling soja-maïs duwt sinds de jaren 1960 andere bronnen van eiwitten en energie weg. Ook de boer en boerin in België worden niet meteen beter van die exportgerichte focus; de toeleveringssector en de vleesexporteurs wel.
De macht van de agro-industrie: een handvol bedrijven domineren de voedselketen
Op zich is er niets tegen soja en maïs. Soja is al 5000 jaar een heilige plant in China; maïs is al duizenden jaren een heilige plant in Mexico. Het internationale systeem van complete afhankelijkheid van ‘twee planten in monocultuur’ is wél pervers.
De wereldwijde handel van soja is in handen van vier grote spelers, ook wel het A-B-C-D genoemd: ADM (Archer Daniels Midland), Bunge, Cargill (2) en Dreyfus. Zij zitten in de keten tussen boer en eter. Een boer verdient één keer aan soja en maïs.
A-B-C-D daarentegen werkt met zulke enorme volumes (intercontinentale schepen in plaats van vrachtwagens), dat ze meermaals kunnen verdienen aan bijvoorbeeld soja. Waar het bedrijfsmodel initieel op de afname en verhandeling van bulk was gebaseerd, is dat door de jaren heen geëvolueerd naar een winstmodel gebaseerd op de eerste verwerking van maïs, soja en tarwe. Die grondstoffen kunnen in tal van partikels worden opgesplitst. Aan elk onderdeel kan worden verdiend.
Zo wordt in Rotterdam door enkele mensen 24 uur op 24 uur bepaald welke grondstoffen in het veevoer zitten. In 1969 waren het tien grondstoffen die in veevoer werden geassembleerd; anno 1989 waren dat negentien partikels. Op zich is het geen probleem dat er meerdere grondstoffen zijn, maar er is wel een probleem inzake wie er controleert en bepaalt wat er in het veevoer zit.
De wereldmarktprijs met daarachter miljoenen boeren is bepalend. Daarom is ‘afstand’ voor de voedsel- en veevoederketen zo belangrijk. Boer of eter hebben in dat proces niets te bepalen.
De strategie van Cargill en co is om onzichtbaar te blijven. Lobbying tot in de hoogste regionen is hun kunst. Je zult ze nooit op een product in de supermarkt vinden, al zitten ze overal in met hun ‘halffabrikaten’: “It’s probably a rare day when you don’t eat something that was originated, transported, processed or even packaged by Cargill” (reclame van Cargill).
A-B-C-D werkt doorgaans intens samen met zaad-gentechbedrijven. Voor Cargill is de partner Monsanto / Bayer. Gezamenlijk hebben ze veel lobbykracht in Washington DC, Brussel, Brasília enzovoort.
Zo hebben Cargill en co jarenlang kunnen profiteren van exportsubsidies van de VS en de EU. Eens de markten waren veroverd, waren die giganten bij de onderhandelingen van de Uruguay-ronde van de GATT de pleiters voor de afbouw van subsidies en douanetarieven. Met lage prijzen willen ze de wereldmarkt blijvend penetreren.
Figuur 1 De Machtsconcentraties bij soja-import voor veevoeder van Brazilië naar Europa (bron: Vorley (3).
Op de tekening (zie Figuur 1) zien we hoe de macht in de industriële veeteelt duidelijk geconcentreerd zit bij enkele spelers, en dan vooral bij A-B-C-D. Zij bepalen de prijs. Als we verder gaan in de keten, zien we hoe ook de voedingsindustrie en de retailsector erg geconcentreerd zijn en bijgevolg een belangrijke en groeiende machtspositie hebben. Ter illustratie van hun macht geven we volgend voorbeeld:
De groeiende macht van de supermarkt
Nederland is, na China, via de haven van Rotterdam de grootste soja-afnemer. Omdat voormalig Braziliaans president Bolsonaro het Amazonewoud nog meer wilde ontsluiten via een nieuwe wet, is er in juli 2021 vanuit de Nederlandse bedrijfswereld een dreigende brief aan de Braziliaanse regering vertrokken: “Als dit doorgaat, dan willen wij geen Braziliaanse soja meer!”
Nieuw is dat de veevoederbranche Nevedi de brief mee ondertekende. Verrassend, gezien hun eigenbelang in de sector. Het bleek dat ze tekenden onder druk van de supermarkten (vooral Aldi en Ahold), die geen imagoschade willen oplopen. Het zegt iets over de machtsverhoudingen in de voedselketen.
De veevoedersector is met al zijn tentakels zeker een aanvoerder geweest van de industrialisering van de landbouw, maar vooral de macht van supermarkten is de laatste twintig jaar sterk gegroeid. Zij zijn prijszetters en zorgen voor veel druk op boeren wereldwijd.
In 2018 was 87 procent van de retail in België in handen van vijf bedrijven: Colruyt (30 procent), Delhaize (25 procent), Carrefour (18 procent), Aldi (9 procent) en Lidl (5 procent) (4). In 2005 was dat nog ‘maar’ 77 procent (5). Bovendien hebben de diverse vormen van supermarkten in België samen een marktaandeel voor verse producten van 80 procent (6).
Door hun dominante positie zijn supermarkten in toenemende mate in staat om boeren en andere voedselproducenten te dwingen om hun lage prijzen en andere voordelen te geven.
Supermarktgroepen werken vaak samen voor hun aankopen, zowel op nationaal als op Europees niveau. Op die manier kunnen zij met een almaar groter volume aan marktaandeel nog scherpere prijzen afdwingen (7).
Op lange termijn kunnen die producenten hun kosten echter niet meer dekken. Vooral boeren met bederfelijke, verse producten hebben een zwakke onderhandelingspositie. Voor hen wordt het dan ook almaar moeilijker om een leefbaar bedrijf te hebben, waarbij alle werkkrachten een waardig loon krijgen en waarbij milieuvriendelijk kan worden geboerd.
De supermarkten bieden tegen elkaar op met almaar goedkopere prijzen om klanten aan te trekken. Meer klantenvolume maakt hen op hun beurt machtiger als kopers van voedsel. Die vicieuze cirkel moet worden doorbroken om een meer eerlijke verdeling van inkomen, winst en risico te garanderen evenals een rechtvaardige en verantwoorde voedselproductie in België en daarbuiten.
Waar A-B-C-D druk uitoefent op de prijzen voor de input van veevoer, zijn het de retailers die druk uitoefenen op de boer voor een zo laag mogelijke afzetprijs. Zo zit de boer tussen hamer en aambeeld geklemd.
Integratoren houden de keten in hun macht
Door de goedkope overzeese soja groeit niet alleen de macht van A-B-C-D, maar ook van de veevoedersector in eigen land. Aveve (nu: Arvesta) uit de economische poot van de Belgische Boerenbond is koploper, al zijn er nog andere spelers, zoals Danis (www.danis.be).
Integrator Danis is toonaangevend in de Belgische varkenshouderij. Die machtige concerns leveren niet alleen veevoer. Een integrator heeft minstens drie schakels van de keten in handen: de levering van veevoer, de toevoer van biggen, de opkoop van varkens, de organisatie van slachterijen enzovoort. Zij bepalen de prijzen van inputs en van afname.
De boer zit in de tang en komt amper rond. En de leningen zitten als een strop om zijn hals, aangepraat door, jawel, consultants die aan dezelfde bedrijven zijn gelinkt. De boer(in) is nog altijd trots om onafhankelijk te zijn, maar eigenlijk is hij (zij) vaak lijfeigene van de veevoeder- en banksector.
Loskomen uit die situatie is voor de boer bijna onmogelijk. Consulenten allerlei en het subsidiebeleid van de VLIF (Vlaams Landbouw Investeringsfonds) maken dat de boeren worden verleid om almaar groter te worden en meer te investeren.
Die investeringen worden dan veelal een probleem, als er bijvoorbeeld Afrikaanse varkenspest uitbreekt en de buitenlandse markten worden gesloten. Als die boerderijen failliet gaan, dan komen hun investeringen en bedrijven in handen van de veevoeder- en banksector.
Dat is geen typisch Belgisch fenomeen. In Nederland is de ‘integratie’ natuurlijk ook sterk ontwikkeld. De boeren die door de verstrenging van de milieuwetgeving in Nederland de grens naar Vlaanderen oversteken, zijn meestal in de greep van Nederlandse integratoren, die alles leveren en afnemen.
Vlaanderen blijft met megastallen en mest achter. De winst gaat naar Nederlands kapitaal. En ook buiten Europa gebeurt dat. Zo zijn er de integratoren in Brazilië, bijvoorbeeld Brasilfoods, JBS, en andere.
Luc Vankrunkelsven (Wervel) en Karolien Burvenich (Wervel)
Noten
(1). Jack Ralph Kloppenburg, First the seed: The political economy of plant biotechnology, 1492-2000. (Cambridge, Cambridge University Press, 1990). N.a.v. dit boek gaf Wervel Jack Kloppenburg, Dirk Holemans en Dirk Reheul, Onedele zaadveredeling? (Brussel, Wervel, 2001) uit.
(2). Over de rol van Cargill in de wereldhandel, zie: Jan Paul Smit, Leon Van der Heijden en Herman Verbeek, Duistere machten: Cargill en andere agro-concerns bedreigen de boeren, de wereld, ons eten (Amsterdam, Agri en Cultuur, 2001).
(3). Bron: Bill Vorley, Food, Inc. Corporate concentration from farm to consumer (UK Food Group, 2003).
(4). https://retailsonar.com/blog/post/is-er-nog-plaats-voor-jumbo-in-belgie laatst geraadpleegd 18/09/2022.
(5). Myriam Vander Stichele en Bob Young, The abuse of supermarket buyer power in the EU food retail sector. Preliminary survey of evidence (Amsterdam, Agribusiness accountability initiative, 2009).
(6). VLAM, Groente- en fruitbestedingen blijven hoger dan vóór de coronacrisis (VLAM, 2022).
(7). Sanne van der Wal en Gisela Kate, Eyes on the price: International supermarket buying groups in Europe (SOMO, 2017).
E-boek verkrijgbaar in Open Access. Deze publicatie is GPRC-labeled (Guaranteed Peer-Reviewed Content).
Maïka De Keyzer (red.), Tot de bodem: de toekomst van landbouw in Vlaanderen, Leuven University Press, Leuven, 2023, 230 p., ISBN 9789462703629
Hoofdstuk 7 door Luc Vankrunkelsven (Wervel) en Karolien Burvenich (Wervel) is gratis downloadbaar via: https://muse.jhu.edu/chapter/3345824
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivatives 4.0 International License
Lees verder (inhoud maart 2023)