Frank Tallis: “Leven. Wat de grootste psychologen ons vertellen over geluk, onbehagen en zingeving”
In Vlaanderen behoor ik tot de eerste lichting klinisch psychologen, op basis van een toenmalige opleiding die echt niet veel voorstelde. Dat vormde geen beletsel om een maand na mijn afstuderen (!) als psychotherapeut te starten in een GGZ (nvdr: centrum geestelijke gezondheidszorg).
Gelukkig waren er in dat centrum ervaren collega’s aan de slag bij wie ik te rade kon gaan: een gedragstherapeute, een gestalttherapeut (nvdr: de gestalttherapie vertrekt vanuit een holistische visie op de mens en is ontstaan in de jaren 1940), iemand die toen al met infants werkte (het woord werd nog niet gebruikt), een psychoanalytische therapeut en een gezinstherapeute.
Ik herinner mij levendig de casusbesprekingen tijdens de teamvergaderingen op vrijdagvoormiddag, waar elk een eigen inbreng deed. In terugblik is het duidelijk dat een flink stuk van mijn klinische vorming daar ligt. De diversiteit in de benaderingen samen met de kameraadschappelijke sfeer hielpen mij als jonkie enorm.
Oorlog aan de universiteit
Een paar jaren later keerde ik terug naar de universiteit. Wat ik daar aantrof, was een totaal andere wereld, die in de daaropvolgende decennia van kwaad naar erger evolueerde. De opleiding was ondertussen beter uitgebouwd, dat wel, en zeker aan de Gentse universiteit waren de verschillende therapeutische richtingen goed vertegenwoordigd.
Het slechte nieuws was dat ze elkaar het licht in de ogen niet gunden. De oorlog – het woord is niet overdreven – werd en wordt gevoerd in naam van ‘de’ wetenschap, ‘de’ patiënt, terwijl het in realiteit altijd handelde en handelt om macht en ego’s. In de aanvangsjaren domineerde de psychoanalyse, vandaag de dag is dat de cognitieve gedragstherapie, maar het verschil is gering. Een dominante partij wordt arrogant, wentelt zich in het eigen grote gelijk en wil alleen maar nog meer macht.
Het eindpunt is ook altijd hetzelfde: in de groep der machtigen ontstaan er interne gevechten waarmee ze zichzelf uiteindelijk de das omdoen. Als hoogleraar heb ik steeds geprobeerd afstand te houden van dit soort dingen – de te betalen prijs (minder macht, minder geld) vond ik niet erg.
Een dramatisch gevolg van deze gevechten tussen ego’s is dat studenten gedwongen worden kamp te kiezen. Wil je tot een bepaalde club behoren, dan moet je de andere afzweren, zelfs demoniseren. Het gros van de afgestudeerde klinisch psychologen stapt in de praktijk met een degelijke kennis over één bepaalde therapierichting en een berg vooroordelen over alle andere.
Daarmee wordt hun de kans ontnomen om in dialoog te treden met collega’s van andere richtingen (die bovendien hun eigen vooroordelen hebben), terwijl een dergelijke uitwisseling ontzettend verrijkend werkt. Zo kan je ontdekken dat er veel meer overeenkomsten zijn dan verwacht, op voorwaarde dat je voorbij het jargon geraakt.
Een tweede verrijking handelt over de limieten: elke therapeutische benadering heeft haar beperkingen, en vaak zijn die niet dezelfde als deze van een andere richting. Een derde vaststelling betreft de échte verschillen en de grond daarvan, met name het achterliggende mensbeeld. Op dat ogenblik kan er een boeiende, zelfs existentiële discussie komen. Ik vrees dat de opleiding zoiets nagenoeg onmogelijk maakt.
Geaccumuleerde kennis
Frank Tallis is een Britse psychotherapeut die duidelijk buiten de stammentwisten gebleven is. Ik vermoed dat hij oorspronkelijk opgeleid werd als psychoanalytisch therapeut, en nadien een ruime kennis opgedaan heeft van de andere richtingen. Psychotherapie maakt volgens hem deel uit van een nog veel oudere traditie waarin nagedacht wordt over menselijke problemen en mogelijke oplossingen. Het resultaat is een geaccumuleerde kennis – wijsheid is een beter woord – zowel over die problemen als over manieren om ermee om te gaan.
Met zijn boek heeft hij de bedoeling deze kennis zoveel mogelijk te expliciteren, aan de hand van verschillende therapeutische scholen en een aantal protagonisten. Sommige zijn voor de hand liggend (Freud, Maslow, Watson, Winnicott, Rogers, Fromm, Beck, Shapiro), andere veel minder.
Wie kent er nog Gross, Janov, Ellis, Sargant, Frankl? De systeemtherapeutische benadering ontbreekt, en dat is jammer. Ook wel vreemd, want Tallis is er, net zoals ikzelf, van overtuigd dat de stortvloed aan huidige problemen systeemgerelateerd zijn.
Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit een onverwachte rode draad die hij hanteert, met name schilderijen van Edward Hopper die als geen ander de moderne beklemming op doek wist te krijgen.
Voor alle duidelijkheid: ‘Leven’ is geen overzicht van bekende en minder bekende figuren, ze komen bijna altijd zijdelings ter sprake. De hoofdstukken zijn geordend in centrale ideeën (praten; vertekening; identiteit; seks; zingeving; …) en handelen over het belang van het intermenselijk contact, de nood aan veiligheid, het nog steeds onderschatte aandeel van trauma’s in de ontwikkeling van wat tegenwoordig ‘stoornissen’ heet, de nood aan een overtuigend narratief, …
Net omdat meerdere auteurs en verschillende benaderingen aan bod komen, krijgt de lezer een gedifferentieerd beeld, waarbij zowel overeenkomsten als verschillen duidelijk worden. Tussendoor krijg je klinische vignetten voorgeschoteld, waardoor de theorie een realiteitsgehalte krijgt.
Smartphone als Caravaggio’s weerspiegelende poel
Het hoofdstuk over narcisme (‘Staren in de poel’) vond ik een van de krachtigste, met ditmaal geen Hopper als beeld, wel Caravaggio’s portret van Narcissus. Tallis beschrijft het internet als een potentiële versterker van de infantiele almacht waarin we steeds opnieuw ons gelijk bevestigd vinden en we ons Ik voortdurend verder kunnen ‘cultiveren’ (inderdaad, tussen aanhalingstekens), met de smartphone als Caravaggio’s weerspiegelende poel.
Hand over hand neemt narcistische woede (‘het onderhandelingsinstrument van dictators en kleine kinderen’) toe, steeds meer mensen vinden dat zij ‘recht’ hebben op wat ze willen, ook als dat ten koste van anderen moet gebeuren en altijd in naam van ‘de vrijheid’.
Kleuters van vier verpakt in het lichaam van een dertigjarige zijn niet meer grappig en vaak zelfs ronduit gevaarlijk.
Het boek is zonder twijfel een aanrader voor al wie te maken heeft met of zich herkent in mijn schets van de hedendaagse academische opleidingen klinische psychologie. Wil je buiten de voorgehouden spiegelbeelden stappen, wil je meer weten over de andere benaderingen, dan is dit boek een mooi startpunt.
Paul Verhaeghe
Frank Tallis, Leven. Wat de grootste psychologen ons vertellen over geluk, onbehagen en zingeving, Amsterdam/Antwerpen, uitgeverij Atlas Contact, 2020, 255 p. ISBN 978 90 470 1324 2
Deze boekrecensie verscheen op 7 februari 2021 op de boekenblog van Paul Verhaeghe (met dank voor de overname):