Hyperdivers Brussel: op sleeptouw met Hans Vandecandelaere als gids
We kennen Hans Vandecandelaere van zijn boeken over Molenbeek en over de recente migratie in Brussel. Maar de realiteit evolueert voortdurend, en daarom trok Hans opnieuw op onderzoek door de hoofdstad. In 160 interviews, vooral met professionals uit zowat alle sectoren, peilde hij hoe het gesteld is met de hyperdiversiteit, hoe zij de aanwezigheid van al die verschillen ervaren, wat er lukt en wat niet, wat de troeven zijn en wat de pijnpunten. Tegelijk met de interviews verwerkte hij essenties uit recente studies.
Het resultaat is een soort van Netflix-reeks in woorden: ‘Hyperdivers Brussel in 42 afleveringen’ (zie link onderaan). Elke aflevering toont de complexe realiteiten achter verschillende levensdomeinen zoals huisvesting, armoede, gezondheidszorg, cultuurleven, publieke ruimte, onderwijs, opvoeding, religie, economie, ouder worden en jong zijn in Brussel.
De hamvraag is: “Hoe leven we samen? En als het verschil de norm is, wat houdt de stad dan samen?”
Onder meer via lezingen en een gegidste wandeling vormt deze onderzoeksjournalistiek ook de basis voor een brede publiekswerking. Ik had het genoegen zo’n lezing bij te wonen. Het was een boeiende smaakmaker die van start ging met een foto van allerlei mensen van verschillende etnische achtergrond en met uiteenlopende redenen om op dat moment in Brussel te zijn, die vreedzaam hetzelfde zebrapad oversteken.
Het beeld is niet recent: de Anspachlaan was nog geen voetgangerszone, en het beeld is georkestreerd (de personages zijn allemaal bekenden van de auteur), maar wel sprekend voor de dagelijkse realiteit in het Brussel van vandaag, waar samenleven mogelijk is dankzij minimale vormen van hoffelijkheid.
Vooreerst is spreken over diversiteit al lang achterhaald wat Brussel betreft. Er is een toename van de diversiteit in de diversiteit, van de verbrokkeling van de gemeenschappen. De ‘Marokkaan’ bestaat al lang niet meer, wereldbekers voetbal buiten beschouwing gelaten.
De term ‘hyperdiversiteit’ is meer van toepassing. Niet als samenlevingsmodel zoals assimilatie, maar als een concept dat woorden geeft aan de complexiteit van de samenleving. Hyperdiversiteit dicteert niet, maar is duidelijk wel tegen polarisering.
Het gaat over hyperdivers zijn op individueel niveau: gelaagde identiteiten samengesteld door geslacht, leeftijd, klasse, woonplaats, culturele achtergrond, … die dynamisch zijn en steeds in beweging. Met een waaier aan hybride vormen: identiteit verandert door contact met anderen, bijvoorbeeld door huwelijk, door nauw samen te werken, of gewoon door te durven zich te laten beïnvloeden, durven ‘vuil’ te worden. We zijn allemaal Brusselaars.
Maar ook op groepsniveau zijn er subgroepen en subgroepen… rond bepaalde criteria. De combinaties van criteria om (tijdelijk) tot een bepaalde groep te behoren, zijn eindeloos. Alles nam toe in Brussel: de herkomstlanden, de migratiemotieven, de religieuze stromingen, de waaier van verblijfsstatuten…
Als je een theehuis in Molenbeek bekijkt, zie je allemaal mannen. Het lijkt één groep, maar daarbinnen zijn oudkomers, nieuwkomers uit verschillende landen of streken, allemaal met een eigen tonaliteit. Zelfs binnen één enkel criterium is er verbrokkeling. Bijvoorbeeld binnen het criterium ‘generatie’ zijn er significante verschillen tussen de eerste en de derde generatie.
Of een ander criterium: scheer ook niet zomaar alle ‘transmigranten’ over dezelfde kam: ze zijn allemaal op weg naar elders, maar daar blijft het bij. Er zijn de transmigranten aan het Noordstation, die willen naar het VK, maar sommigen van hen beginnen te twijfelen, willen eigenlijk in België blijven, anderen krijgen heimwee en willen terug, zoeken de straat op, …
Maar er zijn ook de hooggeschoolde expats, die ook transmigrant zijn. Hoe langer ze in Brussel blijven werken, hoe meer ze met groter engagement deel worden van de stad.
Er zijn verschillende snelheden en culturele visies: op fietsen, de good move, op het inzien van het belang van betere luchtkwaliteit, maar net zo goed op het omgaan met de LGBTQI-diversiteit. De jaarlijkse pride is super hip en vooruitstrevend enerzijds, maar tegelijk zijn er in Brussel hele grote groepen waar het taboe is om anders dan hetero te zijn.
Een blik op de historiek en de cijfers (hier worden ook enkele afleveringen aan besteed) leert ons dat in 70 jaar Brussel geëvolueerd is van Belgische naar wereldstad. Met kleinkinderen erbij geteld is nu 83 procent van de Brusselaars afkomstig van migratie (niet-Belgen, genaturaliseerden en mensen die als Belg geboren zijn in een gezin waar een van de ouders of grootouders migreerde).
Na het flagrante racisme in jaren 1960-1970, toen Italianen nog ‘macaronivreters’ werden genoemd, waren er in de jaren 1980 zogenaamde ‘goede’ en ‘slechte’ migranten. Het was de start van het dubbele mediadiscours, waarbij maatschappelijke problemen, slechte schoolresultaten, werkloosheid, … geculturaliseerd werden.
In 1989 werd het commissariaat voor het Migrantenbeleid opgericht. Een absolute mijlpaal waren in 1991 de migrantenrellen in Vorst. Het gevolg was dat er weer geïnvesteerd werd in achtergestelde wijken en buurten. Er kwam een inhaalbeweging met programma’s rond cohesie, inburgering, diversiteitsbeleid, Okan- en primo arrivants-klassen (onthaalonderwijs voor anderstalige kinderen en nieuwkomers), …
Maar is het genoeg? Wie vindt zijn weg nog? Alles gebeurt dubbel, aan Franstalige en Nederlandstalige kant, met maar liefst zes ministers van Gezondheidszorg bevoegd voor Brussel. Er blijft nog steeds de armoede in het centrum (de Kanaalzone, de arme sikkel) met werkloosheid, vochtige huizen, versus de rijkdom in het zuidoosten van het gewest.
Het onderhouden van culturele roots en de alomtegenwoordigheid van etnische entrepreneurs zijn kenmerkend voor Brussel. Daardoor zijn gemeenten als Molenbeek heel sterk geconnecteerd met de rest van de planeet. Mensen volgen ook politiek wat er gebeurt in hun land van herkomst. Ze sturen geld op naar de achtergebleven familieleden. Het zijn versnipperde wereldfamilies. Zoals de Braziliaanse man die ’s avonds laat (wegens het tijdsverschil) via Skype het huiswerk van zijn dochter in Brazilië opvolgt.
We moeten stoppen met te zeggen dat Brussel getto’s heeft. Behalve hooguit hier en daar een jongerengroepje dat met drugs bezig is, is er geen overheersende groep die alles dicteert. Wel zien we een gigantisch lappendeken van sub- en subgroepen.
Als voorbeeld geeft Vandecandelaere een groep Turkssprekende Bulgaren die in de wijk in Sint-Joost zijn aangekomen en die beroep doet op de eerste generatie Turken om hen wegwijs te maken. Uit cijfers blijkt dat, door al het komen en gaan, Brussel in 20 jaar tijd bijna 100 procent ‘gespoeld’ is.
Daardoor is het natuurlijk niet makkelijk om een langetermijnvisie te ontwikkelen. Brussel is eerder een Jackson Pollock dan een Piet Mondriaan qua beeld: een complex orkest van mensen die elkaar niet kennen, die botsen, maar die ook samenleven.
Huisvesting is identiteitsbepalend: leef je in in een krot of in een loft? Er is een schrijnend tekort aan kwalitatieve, betaalbare woningen, met alle gevolgen van dien. Niet zelden wordt er gewoond in kelders of op zolders, en als die vol zijn, dan maar in achterbouwconstructies.
Slechte huisvesting holt de fysieke en psychologische weerstand van mensen uit en verhoogt de kans op intrafamiliaal geweld. Kinderen komen moe of opgefokt aan op school.
Armoede hoeft niet altijd een noodlot te zijn. Er is het uitzonderlijk verhaal over een Nigeriaans danseresje dat opgepikt werd door het dansgezelschap Ultima Vez en op weg is om professioneel danser te worden. Maar daar stopt het bij. In Brussel is één op de drie kinderen gedepriveerd, niet in staat om zich de gangbare levensstandaard te veroorloven.
Hyperdivers Brussel is getekend door armoede. Dat uit zich in psychosomatische klachten (depressie, slapeloosheid), in maag- en rugklachten (zware precaire beroepen), in astma (vocht in huis), … Veel mensen zijn vooral bezig met overleven, leven van dag op dag.
Meer en meer worden burgers, religieuze gemeenschappen en etnisch-culturele zelforganisaties een essentiële schakel in het welzijnslandschap. De eerstelijnszorg kan het niet allemaal alleen dragen.
De zorgsector kampt in eerste instantie met uitdagingen op vlak van armoede, maar ook van taal en een lage scholingsgraad die maakt dat er weinig ziektebeeldinzicht is. Bijvoorbeeld koolhydraten in couscous zijn slecht als je suikerziek bent, veel eten ’s nachts tijdens de ramadan idem. Pas daarna komen de culturele aspecten als euthanasie, gebedsgenezing, schaamtecultuur aan bod.
Als het over slechte seks gaat voorbeeld, vertaalt zich dat in kniepijn. Er is veel schaamtecultuur en veel ontkenning. Quote van een arts in Molenbeek: “eerst hebben we het over maagpijn, dan over het boze oog en pas dan kan erover zichzelf nagedacht worden”.
Bij asielzoekers is de problematiek nog complexer: zij kampen met een getraumatiseerd verleden in combinatie met een nog niet gestabiliseerd heden.
40 procent van de Brusselaars heeft geen huisarts. Dat is onder meer een cultureel gegeven: in veel landen bestaat er een ander gezondheidssysteem en kent men het fenomeen ‘huisarts’ niet. Bijgevolg is het altijd druk op de spoedafdelingen van ziekenhuizen, zijn er versnipperde medische dossiers, …
Maar er is ook een nijpend tekort aan huisartsen. Er is een consumptiegeneeskunde ontstaan: poliklinieken waar specialisten een totaalpakket aan medische zorg aanbieden, vaak door niet-geconventioneerde artsen. Dat kost geld, moet opbrengen en dus doen ze nodeloze extra’s.
Meer en meer wordt de zorg ‘cultuur sensitieve zorg’: een arts kan maar beter weten dat bepaalde woorden taboe zijn in sommige culturen. ‘Kanker’ is voor veel Marokkanen de ‘vieze ziekte’ en in het Turks bestaat het woord ‘abortus’ niet. Men spreekt over het ‘mooi schrapen van de baarmoeder’, wat minder geconnecteerd is met het idee van levensonderbreking en dus minder religieuze weerstand oproept.
En hoe zit het met onze senioren? In 2032 zal één op de twee Brusselse senioren een migratieachtergrond hebben. Er is een overcapaciteit aan woonzorgcentra; die zijn duur, zijn vaak gevestigd in de rand en hebben tal van cultureel-religieuze barrières (gebruik van wc-papier, toilet en douche in dezelfde ruimte, …).
Een mooi voorbeeld van hoe het anders kan, is Saphir. Er is ook het aanbod aan thuiszorg, maar dat legt druk op de derde generatie mantelzorgers. Het brengt het systeem van zorghuwelijken (import van mantelzorgvrouwen) en zorgmigranten met zich mee. Uiteraard gaat dit gepaard met onvoldoende betalen, inperken van vrijheid, uitbuiting en dergelijke meer.
De oplossing ligt in een driesporenbeleid dat al een tijdje aan de gang is: woonzorgcentra en thuiszorg interculturaliseren, maar ook zorgzame buurten installeren en alternatieve woonvormen voorzien, met alternatieve zorgverstrekkende diensten in de wijken (lokale dienstencentra, …).
Met al dat komen en gaan van die verschillende groepen is Brussel een heel religieuze stad geworden. Mensen bezoeken niet alleen de traditionele katholieke, protestantse, evangelische of oecumenische diensten, maar ook orthodoxe kerken (Grieks, Russisch, …), Poolse katholieke diensten, pinksterkerken van allerlei origine en uiteraard ook moskeeën en synagogen. Tegelijkertijd zijn die gebedshuizen dikwijls meer dan gebedshuizen alleen: ze fungeren ook als opleidingscentrum, spaarkas en welzijnscentrum.
Dit brengt verschillende visies mee op gender, huwen, scheiden, seksualiteit en geaardheid. Religie en cultuur maken dat dat heel dynamische gegevens zijn, dat er veel bricolage is, maar ze zijn ook zinvol als houvast voor heel veel Brusselaars. De schaduwzijden zijn (volgens huisartsen, psychologen, …) dat er zeer vrome importvrouwen zijn die voor alles toestemming moeten vragen, die heel eenzaam zijn en komen uithuilen bij de arts.
Er komen veel echtscheidingen voor (wat schaamtevol is), daardoor veel eenoudergezinnen (wat eigenlijk een positief verhaal is voor de kinderen). Er blijven significante groepen Brusselaars waken over de maagdelijkheid van meisjes (toezicht op het niet-nemen van de pil, vroeg uithuwelijken, certificaten voor maagdenvlies, …)
Heteronormaliteit blijft de norm en religie versterkt dit. Op dat vlak zit Brussel in een tolerantiefase, maar niet in een acceptatiefase. Katholieken staan het verst in acceptatie; moslims en protestanten hebben een gelijke achterstand. Maar er is ook geen veralgemeende homofobie.
Ik zou nog lang kunnen doorgaan.
Over de aanpak van grensoverschrijdend gedrag tegenover vrouwen, waarbij zowel ingezet wordt op sensibiliseren als op repressie, maar net zo goed op de gendertoets van de publieke ruimte, zoals het opschrift op het skatepark bij de Kapellekerk: ‘Protect your daughter, educate your son’.
Over de inrichting en het gebruik van de openbare ruimten, die schaars zijn en steeds meer worden geprivatiseerd. Over verbindende elementen hierin, zoals een pop-up zwembadje of een roze gorilla.
Over het feit dat arme wijken geen culturele woestijnen zijn, maar integendeel zeer veel informele productie verwezenlijken: hiphop, stand-up, film, dans, theater, plastische kunst, …
Geven de gevestigde cultuurhuizen een plaats aan wat er leeft in de stad? Het gaat steeds beter, zeker wat de KVS betreft. Maar het kan nog beter: de kaders blijven nog wit. Diversiteit is werken en trekken. Hyperdiversiteit nog veel meer.
Over de jeugd in de Kanaalzone: van extreem positief ingestelde jongeren tot extreem afhakende, maar over het algemeen met te weinig recht op een onbezonnen jeugd, met discriminatie of de perceptie ervan door henzelf.
Veel jongeren worstelen met hun identiteit, hun plek in de diverse samenleving. Er is wantrouwen tegenover de mainstream media, het nieuws komt enkel binnen via social media. Er wordt meestal geen onderscheid gemaakt tussen fake news en de eigen mediabubbel. Er is ook wantrouwen ten aanzien van de representatieve democratie, die de ‘macht van de rijken dient’. Meisjes zijn hierin over het algemeen genuanceerder dan jongens.
Over het onderwijs, met lege brooddozen en bijklussen. Met controversiële thema’s en ontwijkingsgedrag door leerkrachten, met digitale communicatie en oudervergaderingen als enig contactmoment tussen ouders en school, …
De artikelen zijn stuk voor stuk boeiend en brengen het Brussel van vandaag tot leven.
Hyperdiversiteit wordt effectief als rijkdom beschouwd in Brussel. Het is ontzettend boeiend welke verhalen en ervaringen er zijn, welke wereldgeschiedenis er geschreven wordt. Er is een hoge tolerantiedrempel, en een Brusselse identiteit, met het Zinneke als goed werkend symbool.
We verenigen ons, werken twee jaar samen aan een alternatief sociaal-artistiek project dat ons allen verbindt: rijk, arm, alle kleuren, beperkingen, leeftijden, … ondanks de vormen van segregatie en de minimale kennis die we over mekaar hebben.
En om terug te komen op de hamvraag: “Als het verschil de norm is, wat houdt de stad dan samen?” Hierop blijkt het antwoord toch ook hoopvol.
Niet assimilatie, niet multiculturaliteit is het antwoord, die zijn ondertussen achterhaald. Niet gedeelde waarden en normen, die staan soms lijnrecht tegenover elkaar.
Wat dan wel? Consensus over basisprincipes. Belang van grondrechten. Belang van redelijke accommodatie (Loobuyck). Claims die schade toebrengen aan derden, niet accepteren, bijvoorbeeld het onverdoofd slachten, maar voor claims die geen kwaad doen: why not? De souplesse hierin verder ontwikkelen.
De overheid moet trachten drempels weg te werken, niet dicteren wat wel en niet mag. Het blijft mensenwerk, onderhandelen, learning by doing op een lokaal niveau waar mensen doelen delen (Oosterlynck).
Greet Callaerts
Hyperdivers Brussel in 42 afleveringen door Hans Vandecandelaere: https://hyperdiversbrussel.be/
Lees verder (inhoud november 2022